Uitspraak Nº 8557849. Rechtbank Midden-Nederland, 2020-12-23

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:5675
Docket Number8557849
Date23 Diciembre 2020
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 8557849 UC EXPL 20-4348 SV/40160

Vonnis van 23 december 2020

inzake

de besloten vennootschap

[eiseres] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] , gemeente Zeist

verder ook te noemen: [eiseres] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

gemachtigde: mr. J.P.H. Jacobs,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

verder ook te noemen: [gedaagde] BV,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

gemachtigde: mr. J.E. Mazel.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met productie 1 tot en met 18u

- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met productie 1 tot en met 19c

- de conclusie van antwoord in reconventie met productie 19 tot en met 21

- de akte wijziging van eis van [eiseres] met productie 22

- de mondelinge behandeling via Skype op 5 november 2020, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.

1.2.

Beide partijen hebben deelgenomen aan de mondelinge behandeling. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , bestuurder, en [B] , bijgestaan door haar gemachtigde. [gedaagde] BV heeft zich laten vertegenwoordigen door

[C] , directeur, en [D] , bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben schriftelijke spreekaantekeningen ingediend, die als herhaald en ingelast worden beschouwd. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat uitspraak wordt gedaan.

2 De feiten
2.1.

De rechtsvoorgangers van [eiseres] , [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V., hebben tot 1 juni 2016 op het terrein aan de [adres] in [vestigingsplaats] een afvalverwerkingsbedrijf geëxploiteerd.

2.2.

Met ingang van 1 juni 2016 hebben de rechtsvoorgangers van [eiseres] een huurovereenkomst gesloten met [gedaagde] BV voor de verhuur van de bedrijfsruimte en bijbehorend terrein aan de [adres] in [vestigingsplaats] (het gehuurde). De huurovereenkomst is tot stand gekomen als onderdeel van de overname door [gedaagde] BV van het afvalverwerkingsbedrijf. De huurovereenkomst is aangegaan voor tien jaar.

2.3.

In artikel 2.1 van de schriftelijke huurovereenkomst zijn de ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’, vastgesteld op 30 januari 2015 volgens het model door de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) (de algemene bepalingen), van toepassing verklaard op de huurovereenkomst.

2.4.

De aanvangshuurprijs bedroeg op de ingangsdatum, 1 juni 2016, op jaarbasis

€ 150.000,-. Verder is in de huurovereenkomst overeengekomen dat de huurprijs vanaf 1 januari 2018 wordt aangepast tot 15% van de gefactureerde omzet van huurder in het voorafgaande jaar met een minimum van € 150.000,- en een maximum van € 250.000,- per jaar. De jaarlijkse huurprijs bedraagt op het moment van deze procedure € 210.544,60, exclusief BTW, op basis van de gefactureerde omzet over 2018.

2.5.

In artikel 21 van de Algemene bepalingen is het volgende bepaald:

“21.1 Indien in verband met de aard of uitoefening van het beroep of bedrijf van Huurder voor het gehuurde, dan wel het gebouw of complex van gebouwen waarvan het gehuurde deel uitmaakt, een hogere dan normale premie van (brand)verzekering voor opstal of inventaris en goederen aan Verhuurder of andere Huurders van het gebouw of complex van gebouwen waarvan het gehuurde deel uitmaakt in rekening wordt gebracht, zal Huurder het meerdere boven de normale premie aan Verhuurder of die andere Huurders vergoeden.

21.2

Verhuurder en huurders zijn vrij in de keuze van de verzekeringsmaatschappij, de bepaling van de verzekerde waarde en de beoordeling van de redelijkheid van de verschuldigde premie.

21.3

Onder “normale premie” wordt verstaan de premie die Verhuurder of Huurder, bij een te goeder naam en faam bekend staande assuradeur kan bedingen voor het verzekeren van het gehuurde respectievelijk zijn inventaris en goederen, tegen (brand)risico op het moment direct voorafgaande aan het afsluiten van deze huurovereenkomst, zonder daarbij rekening te houden met de aard van het door Huurder in het gehuurde uit te oefenen bedrijf of beroep, alsmede – gedurende de duur van de huurovereenkomst – elke aanpassing van deze premie, die niet een gevolg is van een verandering van de aard of omvang van het verzekerde risico.”

2.6.

Bij aanvang van de huurovereenkomst was het gehuurde door [bedrijf 1] B.V. verzekerd tegen schade via TVM Intermediair B.V. bij Marsh Nederland (Marsh). De verzekeringspremie voor de periode 14 april 2016 tot 14 april 2017 bedroeg € 5.239,73. Na afloop van dit verzekeringsjaar heeft Marsh de verzekering, na een korte onderbreking, voortgezet tegen een hogere premie: voor de periode van 1 mei 2017 tot 1 april 2018 bedroeg de premie € 18.782,19 en voor de periode van 1 april 2018 tot 1 april 2019 bedroeg de premie € 22.955,10. Op grond van afspraken tussen partijen heeft [gedaagde] BV 50% betaald van de premies voor de periode van 1 mei 2017 tot 1 april 2019.

2.7.

[eiseres] heeft op 21 maart 2019 de verzekering bij Marsh opgezegd, waarna de verzekering per 1 april 2019 is geëindigd.

2.8.

Daarna is er tot 28 april 2020 geen verzekering afgesloten geweest. Vanaf 28 april 2020 heeft [eiseres] de gebouwen van het gehuurde verzekerd bij Hübener Versicherings AG (Hübener), na bemiddeling van tussenpersoon Langterm Risicobeheer B.V. De jaarpremie bedraagt € 64.063,45, omgerekend € 5.338,62 per maand. Hübener heeft inmiddels de verzekering opgezegd per 1 oktober 2020. [eiseres] heeft aansluitend geen nieuwe verzekering afgesloten.

2.9.

[eiseres] heeft over de periode vanaf 8 april 2020 tot en met september 2020 het verschil tussen de betaalde premies en de premie die bij aanvang van de huurovereenkomst werd betaald, bij [gedaagde] BV in rekening gebracht via maandelijkse facturen. [gedaagde] BV heeft de facturen niet betaald.

2.10.

[gedaagde] BV heeft in februari 2019 onderzoek laten doen naar schade aan de stalen vloer in één van de loodsen (de vloer), die door de rechtsvoorgangers van [eiseres] in 2013 was aangebracht.

2.11.

[gedaagde] BV heeft de vloer begin 2020 laten herstellen. [gedaagde] BV heeft hiervoor € 42.289,50 inclusief BTW betaald.

3 Het geschil

In conventie

3.1.

[eiseres] vordert bij vonnis, na wijziging van eis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] BV vanaf 28 april 2020 tot het einde van de huurovereenkomst - althans subsidiair tot 1 oktober 2020 - de meerpremie voor de opstalverzekering berekend conform de punten 17 en 18 van de dagvaarding, zijnde al het meerdere boven de normale jaarpremie van € 5.239,73, dan wel conform de berekening van de kantonrechter, verschuldigd is aan [eiseres] ;

II. [gedaagde] BV te veroordelen tot betaling van:

a. de factuur van 16 april 2020 betreffende de meerpremie voor de maand mei 2020 van € 4.901,98;

b. de factuur van 9 mei 2020 betreffende de meerpremie voor de maand juni 2020 van € 4.901,98;

c. de factuur van 9 juni 2020 betreffende de meerpremie voor de maand juli 2020 van € 4.901,98;

d. de factuur van 4 juli 2020 betreffende de meerpremie voor de maand augustus 2020 van € 4.901,98;

e. de factuur van 10 augustus 2020 betreffende de meerpremie voor de maand september 2020 van € 6.610,32;

f. de direct opeisbare boeterente van 1% per maand (op grond van art. 23.1 van de algemene bepalingen), vanaf vervaldatum factuur over de openstaande bedragen met een minimum van € 300,- per maand, als hiervoor omschreven onder a tot en met e, tot aan de datum van algehele voldoening, subsidiair de wettelijke rente over de onder a tot en met e gevorderde bedragen vanaf de datum dagvaarding c.q. datum eisvermeerdering tot aan de dag van volledige betaling;

g. de proceskosten en de nakosten.

3.2.

Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde] BV op grond van artikel 21 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst de meerpremie voor de verzekering van het gehuurde is verschuldigd. [gedaagde] BV is jegens [eiseres] toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, door de facturen voor de meerpremie voor de maanden mei tot en met september 2020 onbetaald te laten. Daarnaast maakt [eiseres] aanspraak op de boeterente, omdat [gedaagde] BV in verzuim is geraakt.

3.3.

[gedaagde] BV heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

In reconventie

3.4.

[gedaagde] BV verzoekt de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. te verklaren voor recht dat de kosten voor het herstel van de vloer van € 42.289,50 voor rekening van [eiseres] komen;

II. [eiseres] te veroordelen om dit bedrag van € 42.289,50 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 10 april 2020, althans vanaf een datum zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, tot de dag van algehele voldoening, aan [gedaagde] BV te voldoen;

III. [eiseres] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van €...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT