Uitspraak Nº ak_20_2002. Rechtbank Overijssel, 2022-06-15

ECLIECLI:NL:RBOVE:2022:1853
Docket Numberak_20_2002
Date15 Junio 2022
CourtRechtbank Overijssel (Neederland)
RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: ZWO 20/2002


uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Veldman),

en

de burgemeester van de gemeente Zwolle (verweerder)

(gemachtigde: K.A. Visser-Schönbeck).

Procesverloop

In een besluit van 28 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

In een besluit van 9 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft bepaald dat de beperking van de kennisneming van enkele door verweerder ingediende stukken gerechtvaardigd is. Het gaat om een bestuurlijke rapportage van 16 oktober 2020 (de rechtbank begrijpt: 16 oktober 2019) (hierna: de bestuurlijke rapportage) en een politierapport van 23 januari 2020, ondertekend op 5 februari 2020 (hierna: het politierapport). Deze stukken zijn daarom niet aan eiser toegestuurd.

De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Op de zitting heeft eiser de rechtbank toestemming gegeven om mede op basis van de niet aan hem toegezonden stukken uitspraak te doen.

De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser gelegenheid te geven nadere stukken in te dienen. Eiser heeft nadere stukken ingediend. Verweerder heeft daarop gereageerd met een aanvullend verweerschrift. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank verweerder schriftelijke vragen gesteld. Verweerder heeft deze vragen beantwoord in een brief met bijlagen. Eiser heeft daarop gereageerd in een e-mail met bijlage.

De rechtbank heeft partijen gewezen op hun recht opnieuw ter zitting te worden gehoord. Geen van de partijen heeft verklaard daar gebruik van te willen maken. Daarop heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.

Bij de sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank meegedeeld dat zij binnen zes weken uitspraak zou doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht dat zij zes weken later uitspraak zal doen.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding en conclusie

1. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of de last onder bestuursdwang in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd was om aan eiser een last onder bestuursdwang op te leggen en dat hij deze bevoegdheid in redelijkheid heeft kunnen gebruiken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Relevante feiten en omstandigheden

2. Eiser is de eigenaar en exploitant van een groothandel in (onder meer) allerhande tuinartikelen, genaamd [naam bedrijf] . Dit bedrijf is gevestigd in een pand aan de [adres] in Zwolle (het pand).

Op 29 oktober 2019 heeft verweerder van de politie de bestuurlijke rapportage ontvangen. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat op 18 september 2019 door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit een controle is uitgevoerd in het pand. Daarbij waren ook een aantal politieambtenaren aanwezig. In verband met de goederen die tijdens deze controle zijn aangetroffen, heeft de politie een onderzoek ingesteld naar overtredingen van de Opiumwet en is het pand doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is een groot aantal goederen aangetroffen en inbeslaggenomen, waaronder afzuigapparatuur, afzuigslangen, assimilatielampen, droognetten, hygro-, PH-EC en thermometers, goederen bestemd voor bewatering (waaronder een opvouwbare waterton), koolstoffilters, kweekfolie, kweek- en plantenbakken, kweektenten, plantenvoeding, schakelkasten, slakkenhuizen, tijdschakelaars, transformators, ventilatoren en voedingscomputers. Verder blijkt uit de rapportage dat op de toonbank een kweekschema, een folder voor het knippen van gedroogde hennep, meerdere verpakkingseenheden voor longvloei en tips (geschikt voor het maken van joints) en producten voor het testen van de hoeveelheid THC in hasj en hennep zijn aangetroffen.

Op basis van de bestuurlijke rapportage heeft verweerder geconcludeerd dat eiser vanuit het pand goederen verkoopt die zijn bestemd voor illegale hennepteelt. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder eiser bij het primaire besluit op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Verweerder heeft eiser gelast deze overtreding binnen twee weken te beëindigen en beëindigd te houden door geen goederen meer te koop aan te bieden, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren, te vervaardigen of voorhanden te hebben die bestemd zijn voor de strafbare productie van drugs. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eiser dit kan doen door zijn assortiment en bedrijfsvoering aan te passen. Verder heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij direct opdracht zal geven om het pand voor de duur van drie maanden te sluiten en te verzegelen als bij een controle door medewerkers van de gemeente of politie wordt vastgesteld dat eiser niet aan de last voldoet.

Het bestreden besluit

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de last onder bestuursdwang in stand gelaten. Verweerder heeft de motivering van de last aangevuld met het politierapport. Verweerder heeft aan de last ten grondslag gelegd dat op grond van de hoeveelheid, de aard en de onderlinge combinatie van de aangetroffen goederen redelijkerwijs aannemelijk is dat deze goederen bestemd zijn voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Verweerder is van mening dat eiser weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de goederen die hij verkoopt daarvoor zijn bestemd. Verweerder vindt het daarom aannemelijk dat eiser goederen voorhanden heeft gehad als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet.

Staat de vrijspraak door de strafrechter in de weg aan de last onder bestuursdwang?

4.1

Eiser stelt zich op het standpunt dat de last onder bestuursdwang niet in stand kan blijven, omdat hij op 18 maart 2021 door de politierechter is vrijgesproken van de hem tenlastegelegde overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Eiser is van mening dat uit (de motivering van) deze vrijspraak volgt dat er gerede twijfel is of sprake is van een overtreding van deze bepaling.

4.2

Verweerder is van mening dat de vrijspraak door de strafrechter niet in de weg staat aan het handhaven van de last onder bestuursdwang, omdat verweerders beslissing mede is gebaseerd op een bewijsstuk dat geen deel uitmaakte van het strafdossier en omdat in het bestuursrecht sprake is van een afwijkende bewijslast ten opzichte van het strafrecht.

4.3

De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat eiser aanvoert dat de vrijspraak door de strafrechter tot gevolg heeft dat het bestreden besluit in strijd is met de onschuldpresumptie, zoals gewaarborgd in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

4.3.1

De rechtbank stelt vast dat uit de door eiser overgelegde aantekening van het mondeling vonnis van de politierechter van 18 maart 2021 en het proces-verbaal van de zitting en het mondeling vonnis van 18 maart 2021 blijkt dat de politierechter eiser die dag heeft vrijgesproken van de hem tenlastegelegde overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Aan deze vrijspraak heeft de politierechter ten grondslag gelegd dat hij in het dossier en het ter terechtzitting besprokene de onderbouwing mist dat de goederen die bij eiser zijn aangetroffen geschikt zijn voor professionele en grootschalige hennepteelt. De politierechter heeft overwogen dat in het proces-verbaal van de politie van 31 maart 2020 slechts staat dat de goederen voor hennepteelt gebruikt kunnen worden en dat hij niet de expertise heeft om hier zelf een oordeel over te geven. Verder heeft de politierechter overwogen dat de officier van justitie heeft gesteld dat hiervoor moet worden gekeken naar de hoeveelheid, de aard en de combinatie van de goederen, maar dat het hem te ver gaat om hier eigenstandig een conclusie aan te verbinden. De politierechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, waaruit blijkt dat de aangetroffen artikelen specifiek geschikt waren voor het faciliteren van grootschalige en professionele hennepteelt. Eiser heeft laten weten dat tegen het vonnis van de politierechter geen hoger beroep is ingesteld.

4.3.2

Op grond van artikel 6, tweede lid, van het EVRM wordt een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Deze onschuldpresumptie brengt volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) mee dat het publieke organen en autoriteiten niet is toegestaan om na een strafrechtelijke vrijspraak in een bestuursrechtelijke procedure alsnog twijfels te uiten over de onschuld van een betrokkene ten aanzien van het feit waarvoor hij is vrijgesproken. Voor een geslaagd beroep op dit aspect van de onschuldpresumptie dient de betrokkene te stellen en te bewijzen dat een voldoende verband (‘link’) bestaat tussen de strafrechtelijke procedure en de latere bejegening door een bestuurlijke autoriteit of de latere gerechtelijke procedure. Zo’n verband is bijvoorbeeld aanwezig als die latere procedure een onderzoek vereist van de uitkomst van de eerdere strafrechtelijke procedure, in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT