Uitspraak Nº AMS 21/2437. Rechtbank Amsterdam, 2022-03-04

ECLIECLI:NL:RBAMS:2022:1103
Docket NumberAMS 21/2437
Date04 Marzo 2022
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)
RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 21/2437

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2022 in de zaak tussen

Forensisch Centrum Delictpreventie en Resocialisatie B.V., te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. H.C. Lagrouw),

en

het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam, Wonen, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M.E. Schuttenhelm).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde-partij] , te [woonplaats]

(gemachtigde: mr. J. Sinnige).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd van € 50.000,- wegens een overtreding van de Huisvestingswet.

Bij besluit van 15 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en ingetrokken. Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder wederom aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022.

Namens eiseres is verschenen mevrouw [naam 1] , bijgestaan door haar gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging

1. Het gebouw aan de [adres] is gelegen in de [stadsdeel] . Vanaf 2011 zijn voor de [stadsdeel] diverse kavels uitgegeven aan zelfbouwers.

2. Op 7 april 2014 is aan de heer [naam 2] ( [naam 2] ) een omgevingsvergunning verstrekt voor de bouw van een eengezinswoning met een eigen bedrijfsruimte aan de [adres] .

3. Op 9 december 2014 is aan [naam 2] een zelfbouwkavel in erfpacht uitgegeven voor de [adres] . In het erfpachtcontract is als bepaling opgenomen dat het terrein en de daarop te realiseren opstallen per kavel zijn bestemd tot ten hoogste 187,2 vierkante meter bruto vloeroppervlak woon- en bedrijfsruimte, waarvan minimaal 20% bruto vloeroppervlak moet worden gebruikt voor bedrijfsfunctie, te weten kantoor aan huis.

4. [naam 2] heeft de woning aan de huidige eigenaar, de derde-partij, verkocht, die de woning vervolgens heeft verhuurd aan eiseres.

5. Het Forensisch Centrum voor Adolescenten is in 2015 opgericht. Het is een centrum voor specialistische forensische zorg voor jongeren tussen de 16 en 24 jaar. Medio 2018 hebben de eerste cliënten hun intrek genomen in het zogenoemde [naam huis] aan de [adres] , te [plaats] .

6. Op 19 september 2018 hebben omwonenden een verzoek tot handhaving bij verweerder ingediend. Op 11 juli 2019 is dit handhavingsverzoek door verweerder afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 december 2019 ongegrond verklaard. Hiertegen is beroep ingesteld. Dit beroep is later ingetrokken.

7. Op 25 februari 2020 heeft eiseres bij verweerder verzocht om overleg, omdat zij graag meer dan twee cliënten wil huisvesten op het bovengenoemde adres.

8. Bij brief van 5 juni 2020 heeft de derde-partij de huur per 15 juli 2020 opgezegd. Dit had tot gevolg dat eiseres per 14 juli 2021 het pand moest verlaten.

9. Bij brief van 11 juni 2021 heeft de gemeente aan de derde-partij laten weten dat het gebruik van het pand in strijd is met de erfpachtakte. De derde-partij is bij deze brief gesommeerd om binnen acht weken de feitelijke situatie weer in overeenstemming te brengen met de erfpachtvoorwaarden en daarmee met de toegestane bestemming, zoals omschreven in de hiervoor onder 3 weergeven bepaling.

10. Medio 2021 heeft eiseres het adres [adres] verlaten en een nieuw pand in [plaats] betrokken.

De besluitvorming

11. Op 6 april 2020 heeft verweerder eiseres een voornemen tot boeteoplegging verstuurd. Volgens verweerder is sprake van woningonttrekking omdat eiseres een gedeelte van de woning niet voor permanent verblijf gebruikt, maar voor kortdurend verblijf voor haar cliënten. Ook heeft eiseres volgens verweerder de woonruimte van een zelfstandige in onzelfstandige woonruimten omgezet. Hierop heeft eiseres op 20 april 2020 een zienswijze ingediend. Bij besluit van 13 mei 2020 is aan eiseres een boete opgelegd van € 20.750,- wegens het zonder vergunning onttrekken van een woning aan de woningvoorraad. Het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 november 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Bij besluit van 15 april 2021 is het door eiseres ingestelde bezwaar alsnog gegrond verklaard en is het besluit van 12 november 2020 herroepen. Volgens verweerder berustte de boete op een verkeerde juridische grondslag. De woning is namelijk niet in gebruik voor bewoning, maar voor maatschappelijke doeleinden. Daarom is er, anders dan eerder gesteld, geen sprake van niet-permanente bewoning. Hierop heeft eiseres het beroep tegen de boete ingetrokken.

12. Bij besluit van 4 december 2020 is aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens de overtreding van de Huisvestingswet. Hiertegen is op 8 december 2020 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 april 2021 is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en is de last van 4 december 2020 herroepen. Volgens verweerder was ook de last onder dwangsom op een verkeerde juridische grondslag gebaseerd

13. Bij afzonderlijk besluit van 15 april 2021 is aan eiseres wederom een last onder dwangsom opgelegd. Ditmaal wordt als juridische grondslag vermeld dat de woning aan de bestemming tot bewoning is onttrokken, omdat eiseres de woning gebruikt voor een ander doel dan (permanente) bewoning, namelijk voor een maatschappelijke functie. Tegen deze last onder dwangsom is eiseres opgekomen en hierop richt deze procedure zich.

Het geschil

14. In geschil is of verweerder de (nieuwe) last onder dwangsom terecht aan eiseres heeft opgelegd. Partijen verschillen van mening over de vraag of het pand aan de [adres] te [plaats] behoort tot de woonruimtevoorraad. Indien het pand niet tot de woonruimtevoorraad behoort, zoals eiseres stelt, kan er namelijk ook geen sprake van onttrekking zijn en had de last onder dwangsom niet opgelegd kunnen worden.

14.1.

Volgens eiseres volgt uit jurisprudentie1 van de Afdeling2 dat indien sprake is van een gemengde bestemming – zoals hier het geval is –de feitelijke situatie doorslaggevend is om te beoordelen of een pand op enig moment aan de woonruimtevoorraad is toegevoegd. Eiseres is de eerste gebruiker/huurder van het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT