Uitspraak Nº AWB - 16 _ 2147. Rechtbank Noord-Nederland, 2017-04-21

ECLIECLI:NL:RBNNE:2017:1497
Date21 Abril 2017
Docket NumberAWB - 16 _ 2147
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 16/2147 en LEE 16/3729

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2017 in de zaak tussen [eiser] , h.o.d.n. [bedrijf 1] en [bedrijf 1] , te [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. W.R. van der Velde),

en

De burgemeester van de gemeente Smallingerland, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Wiersma en B. Modderman).

Procesverloop
LEE 16/2147

Bij besluiten van 7 oktober 2015 heeft verweerder de aanvragen van eiser voor exploitatievergunningen en drank- en horecavergunningen voor de horecabedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 1] (hierna: de horecabedrijven), gevestigd op respectievelijk de adressen [adres] en [adres] te [plaats] , geweigerd. Tevens heeft verweerder medegedeeld dat de bedrijven vóór 9 november 2015 gesloten dienen te worden.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen voornoemde besluiten. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze verzoeken staan bekend onder de zaaknummers LEE 15/4152 en LEE 14/4153. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 10 november 2015 de verzoeken afgewezen.

Bij besluit van 13 april 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 7 oktober 2015 ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer LEE 16/2147.

Verweerder heeft op 28 juli 2016 een verweerschrift ingediend.

LEE 16/3729

Bij besluiten van 13 april 2016 heeft verweerder nieuwe aanvragen van eiser voor exploitatievergunningen en drank- en horecavergunningen voor de horecabedrijven toegewezen. Verweerder heeft aan de vergunningen voorschriften verbonden.

Bij besluit van 29 juli 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 13 april 2016 ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer LEE 16/3729.

Verweerder heeft op 1 december 2016 een aanvullend verweerschrift ingediend.

Bij schrijven van 22 december 2016 heeft eiser aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen. Verweerder heeft daar een afschrift van ontvangen.

Dwangsom

Bij besluit van 13 mei 2016 heeft verweerder een besluit genomen inhoudende dat geen dwangsom is verschuldigd. Het daartegen ingediende bezwaarschrift heeft verweerder bij schrijven van 22 juli 2016 op grond van de artikelen 4:19 en 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank doen toekomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen [namen] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Feiten en omstandigheden
LEE 16/2147
1.1

Op 7 augustus 2014 heeft eiser aanvragen ingediend voor exploitatievergunningen en drank- en horecavergunningen. In deze aanvragen is eiser als exploitant genoemd en zijn [namen] als leidinggevenden genoemd.

1.2

Bij brieven van 18 september 2014 heeft verweerder aan eiser onder meer medegedeeld dat gedurende drie maanden gedoogd zal worden dat de horecabedrijven voor het publiek worden opengesteld zonder dat de benodigde vergunningen zijn verleend.

1.3

Bij brieven van 9 december 2014 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) het Landelijk Bureau Bibob (LBB) heeft verzocht een nader onderzoek in te stellen en advies te geven. Verweerder heeft voorts medegedeeld dat de gedoogtermijn wordt voortgezet gedurende de looptijd van de adviesaanvraag.

1.4

Op 15 mei 2015 heeft het LBB het gevraagde advies aan verweerder toegezonden. In dat advies komt het LBB tot de conclusie dat een ernstig vermoeden bestaat dat [namen] , die in een zakelijk samenwerkingsverband staan tot eiser met [bedrijf 1] en [bedrijf 1] , in de periode van 2008 tot en met 2012 in strijd met de belastingwetgeving hebben gehandeld. De grootte van het met deze vermoedelijk gepleegde strafbare feiten verkregen financiële voordeel is aan te merken als zeer groot. Er bestaat een ernstig gevaar zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid en onder a, van de Wet Bibob. Voorts bestaat een ernstig gevaar zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid en onder b, van de Wet Bibob. Daartoe geeft het LBB aan dat een ernstig vermoeden bestaat dat eiser zelf op tijdstippen na 2008 en 2009 de belastingwetgeving heeft overtreden, dat [namen] in strijd met de belastingwetgeving hebben gehandeld, dat [naam 1] zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, dat [naam 1] de Tabakswet heeft overtreden en dat [naam 2] in strijd met de Drank- en Horecawet heeft gehandeld. Gelet op de aard van de relatie tot de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de omstandigheid dat de strafbare feiten zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen en/of samenhangen met de activiteiten waarvoor de vergunningen zijn aangevraagd, is het LBB van oordeel dat een ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.

1.5

Bij brieven van 19 juni 2015 heeft verweerder aan eiser het voornemen bekend gemaakt om de aangevraagde vergunningen te weigeren.

1.6

Op 8 juli 2015 heeft accountant [accountant] namens eiser een mondelinge zienswijze gegeven. Bij brief van 15 juli 2015 heeft [naam 1] een schriftelijke zienswijze gegeven. Bij brief van 18 juli 2015 heeft [naam 2] een schriftelijke zienswijze gegeven.

1.7

Bij schrijven van 2 september 2015 heeft het LBB op verzoek van verweerder een aanvullend advies uitgebracht. Het LBB heeft aangegeven dat de omstandigheid dat [namen] zijn toegelaten tot de Wet Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen (WSNP) niets afdoet aan de mate van gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid en onder a en b, van de Wet Bibob. Verder heeft het LBB gemotiveerd waarom geen concrete bedragen worden genoemd, maar een indicatie is gegeven van het financiële voordeel. Ook bieden de door verweerder overgelegde faillissementsverslagen geen aanleiding om tot een ander advies te komen. Het LBB heeft in hetgeen eiser en [namen] in de zienswijze verder naar voren hebben gebracht evenmin aanleiding gezien voor een herziening van het advies.

1.8

In de besluiten van 7 oktober 2015 heeft verweerder de weigering van de aanvragen gebaseerd op het advies en het aanvullend advies van het LBB. Daarnaast heeft verweerder medegedeeld dat de gedoogtermijn wordt beëindigd in die zin dat eiser tot 9 november 2015 de horeca-inrichtingen voor publiek geopend kan houden.

1.9

Eiser heeft op 27 oktober 2015 bezwaar gemaakt.

1.10

Bij brieven van 6 januari 2016 en 17 maart 2016 heeft het LBB op verzoek van verweerder een aanvullend advies gegeven. In het eerstgenoemde advies is het LBB ingegaan op de bezwaren van eiser. Het LBB heeft onder meer aangegeven dat het voordeel door betaalde akkoordsommen iets is afgenomen, maar dat het relevante voordeel nog steeds (zeer) groot is en dat een akkoord met de belastingdienst niets afdoet aan de strafbaarheid van de feiten die tot de schulden hebben geleid. Ten aanzien van het zakelijk samenwerkingsverband heeft het LBB aangegeven dat dit blijft bestaan, ondanks dat [namen] zijn uitgeschreven als gevolmachtigden. Ten aanzien van de grootte van het voordeel heeft het LBB aangegeven dat een eenmaal gerealiseerd voordeel in principe blijft bestaan totdat het teniet is gegaan door bijvoorbeeld een betaalde ontnemingsmaatregel, navordering of naheffing. Voordeel verdampt niet door een faillissement. In het advies van 17 maart 2016 heeft het LBB aangegeven dat onherroepelijke vergrijpboetes voldoende zijn om te spreken van een ernstig vermoeden dat de beboete (rechts)persoon het betreffende strafbare feit heeft gepleegd.

1.11

Bij besluit van 13 april 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

1.12

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

LEE 16/3729
2.1

Op 29 oktober 2015 heeft eiser opnieuw aanvragen ingediend voor exploitatievergunningen en drank- en horecavergunningen voor de horecabedrijven. In de aanvraag van de horecaonderneming [bedrijf 1] zijn eiser en [naam 3] als leidinggevenden genoemd. In de aanvraag van de horecaonderneming [bedrijf 1] staat eiser genoemd als leidinggevende.

2.1

Verweerder heeft eiser medegedeeld dat verweerder op grond van de Wet Bibob het LBB heeft verzocht een nader onderzoek in te stellen en advies te geven.

2.2

Op 25 januari 2016 heeft het LBB het gevraagde advies aan verweerder toegezonden. Het LBB is in het advies tot de conclusie gekomen dat nog steeds ernstig gevaar bestaat zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid en onder a en b, van de Wet Bibob. Het LBB geeft aan, hoewel [namen] op de aangevraagde vergunningen niet meer staan vermeld als leidinggevenden en zij blijkens het handelsregister geen gevolmachtigden meer zijn, dat er wel sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder c, van de Wet Bibob. Eiser en [namen] hebben immers van 8 oktober 2003 tot 29 juli 2014 samengewerkt in het kader van [bedrijf 4] . Op 7 juli 2015 heeft [bedrijf 2] ., voorheen [bedrijf 5] , de akkoordsommen in het kader van de schuldsaneringstrajecten van [namen] betaald. [namen] staan thans in een actuele inkomstenverhouding met respectievelijk [bedrijf 1] en [bedrijf 1] . Gelet hierop staan [namen] tot eiser met [bedrijf 1] en [bedrijf 1] in een zakelijk samenwerkingsverband, aldus het LBB.

2.3

Verweerder heeft op 12 februari 2016 aan eiser het voornemen bekend gemaakt om de aangevraagde vergunningen onder voorwaarden te verlenen.

2.4

Op 26 februari 2016 heeft eiser een reactie aan verweerder doen toekomen.

2.5

In de besluiten van 13 april 2016...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT