Uitspraak Nº AWB 16/11202. Rechtbank Den Haag, 2017-08-22

ECLIECLI:NL:RBDHA:2017:11863
Date22 Agosto 2017
Docket NumberAWB 16/11202
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 16/11202

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] ,

v-nummer [nummer] ,

van Marokkaanse nationaliteit,

eiser,

(gemachtigde: mr. drs. M.J. Verwers),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,

verweerder.

Het procesverloop

Bij besluit van 13 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken tot 6 juli 2013 en een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.

Daartegen heeft eiser op 27 november 2015 bezwaar gemaakt.

Op 3 december 2015 heeft verweerder het besluit van 13 november 2015 aangevuld.

Bij besluit van 28 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Op 24 mei 2016 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 juli 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.P. Guérain.

De beoordeling

1. De rechtbank is van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt in aanmerking te komen voor vrijstelling van het betalen van griffierecht.

2. Ingevolge artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.

3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op 14 april 1980 Nederland binnengekomen. Verweerder gaat ervan uit dat eiser vanaf die datum rechtmatig verblijf in Nederland heeft op basis van gezinshereniging. Sinds 13 januari 1989 is eiser in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

5. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 november 2015 blijkt dat eiser in de periode van mei 1986 tot november 2013 onherroepelijk is veroordeeld voor onder andere diefstallen, diefstal met geweldpleging, opiumdelicten, verkrachting, openlijke geweldpleging, mishandelingen, mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, zware mishandelingen en mishandeling gepleegd tegen een ambtenaar. Eiser is voorts gedagvaard in verband met een zedenzaak met als pleegdatum 15 februari 2015.

6. Verweerder heeft aan het primaire besluit, welk besluit bij het bestreden besluit is gehandhaafd, het volgende ten grondslag gelegd.

Eisers verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt ingetrokken, omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder verwijst daarbij naar het uittreksel Justitiële Documentatie. Omdat eiser veroordeeld is wegens een of meer misdrijven die hij na 1 juli 2012 heeft gepleegd, is het huidige artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) van toepassing. Verweerder heeft eisers verblijfsduur in de zin van het Vb 2000 vastgesteld op 16 jaar en 9 maanden. Nu de som van eisers onvoorwaardelijke gevangenisstraffen 3 jaar en 10 maanden is, kan zijn verblijfsvergunning worden ingetrokken ongeacht zijn verblijfsduur. De in het Vb 2000 beschreven situaties waarbij het verblijf niet kan worden beëindigd, zijn niet op eiser van toepassing. Dat eiser een verblijfsduur heeft van meer dan tien jaar staat niet in de weg aan de intrekking van zijn verblijfsvergunning, omdat eisers veroordelingen betrekking hebben op ernstige misdrijven die leiden tot een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit en hij is veroordeeld voor een misdrijf uit de Opiumwet met een strafbedreiging van zes jaar of meer. Ook is aan de voorwaarde voldaan dat het moet gaan om een misdrijf waartegen in de wet een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd. Tot slot heeft verweerder de aard van de door eiser gepleegde misdrijven in aanmerking genomen, zoals zware mishandeling, harddrugsdelicten, verkrachting en diefstal met geweld. Gelet op wat bekend is kan verweerder niet uitsluiten dat eiser niet opnieuw misdrijven zal plegen.

Verweerder heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat de intrekking achterwege te laten in afwijking van de in de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) neergelegde beleidsregels.

Omdat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt bestaat verder aanleiding om een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen. De intrekking van eisers verblijfsvergunning en het opleggen van een inreisverbod leveren geen schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) op, aldus verweerder.

7. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op hetgeen daartoe wordt aangevoerd wordt in het navolgende - voor zover van belang - ingegaan.

8. De rechtbank overweegt als volgt.

9. De beroepsgronden zien op zowel de intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als op het opgelegde inreisverbod voor de duur van tien jaar. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298) heeft een vreemdeling tegen wie een inreisverbod met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is uitgevaardigd, zolang dat inreisverbod voortduurt, geen belang bij de beoordeling van het beroep tegen de intrekking van een zodanige vergunning. De vraag of verweerder de verblijfsvergunning van de desbetreffende vreemdeling heeft kunnen intrekken, kan ten volle aan de orde worden gesteld in het kader van de toetsing van het inreisverbod. De rechtbank ziet daarom aanleiding de gronden van eiser gericht tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning in het kader van het beroep tegen het inreisverbod te bespreken. Het beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

Intrekking verblijfsvergunning onbepaalde tijd

10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder op grond van de nationale wet- en regelgeving bevoegd was om de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiser in te trekken.

11. Eiser heeft aangevoerd dat bij de intrekking van zijn verblijfsvergunning ten onrechte geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het gaat immers om een kan-bepaling. Dit betoog faalt. Verweerder heeft onderzocht of op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestond om de intrekking achterwege te laten. Ook heeft verweerder, gelet op artikel 3.86, zeventiende lid, van het Vb 2000 gelezen in samenhang met artikel 3.98, tweede lid, van het Vb 2000 beoordeeld of de intrekking van eisers verblijfsvergunning in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Verweerders beoordeling in het primaire en bestreden besluit is in overeenstemming met deze bepalingen, nu verweerder een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt en daarbij heeft beoordeeld of de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden aanleiding dienden te vormen om af te zien van de intrekking van zijn verblijfsvergunning.

12. Eiser heeft daarnaast betoogd dat verweerder had moeten toetsen aan het Europeesrechtelijk openbare orde criterium, te weten of sprake is van een actuele, reële en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Immers, aldus eiser, de intrekking van zijn verblijfsvergunning is in strijd met Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging en Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011, aldus eiser.

De beroepsgronden falen. Eiser heeft desgevraagd ter zitting niet kunnen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT