Uitspraak Nº AWB-16_3402. Rechtbank Den Haag, 2017-07-11

ECLIECLI:NL:RBDHA:2017:7794
Docket NumberAWB-16_3402
Date11 Julio 2017
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 16/3402 (beroep)

AWB 16/3403 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 11 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] ,

eiseres 1, verzoekster,

hierna te noemen: eiseres 1,

haar ouders:

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 2] ,

eiser, verzoeker,

hierna te noemen: eiser,

[eiseres 2] ,

Geboren op [geboortedatum 3] ,

eiseres 2, verzoekster,

hierna te noemen: eiseres 2,

allen van Russische nationaliteit,

samen te noemen: eisers,

(gemachtigde: mr. C. Chen, advocaat te Alkmaar),

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,

(gemachtigden: mr. J.P. Guérain en mr. W. Vrooman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres 1 van 27 juni 2013 om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Het besluit heeft tevens betrekking op eiser en eiseres 2.

Bij besluit van 29 augustus 2014 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 mei 2015 (AWB 14/21727 en AWB 14/21729) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eisers gegrond verklaard, het besluit van 29 augustus 2014 vernietigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Bij besluit van 28 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.

Verweerder heeft op 10 mei 2016 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. Eiseres 1 en eiser zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P. Guérain. Tevens was aanwezig dr. [naam 1] , psychiater (hierna: “dr. [naam 1] ” of “de contra-expert”).

De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 23 juni 2016 en psychiater dr. [naam 2] , verbonden aan het DC Expertise Centrum, als deskundige ingeschakeld. Hij heeft op 24 november 2016 gerapporteerd. Verweerder heeft bij brief van 27 december 2016 gereageerd, en eisers bij brief van 24 januari 2017.

Bij brief van 31 januari 2017 heeft de rechtbank op verzoek van verweerder de behandeling van het beroep en de voorlopige voorziening aangehouden in verband met het arrest van 13 december 2016 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Paposhvili tegen België (ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810) (hierna: het arrest Paposhvili).

Het onderzoek ter zitting is hervat op 4 mei 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Vrooman. Tevens was aanwezig dr. [naam 1] .

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.

1.1

Eiser is op 11 oktober 2005 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor ‘arbeid in loondienst’ geldig tot 31 maart 2006. Eisers zijn daarna in het bezit gesteld van een gepriviligieerdendocument. Op 18 december 2008 zijn deze documenten in verband met beëindiging van eisers werkzaamheden in Nederland geretourneerd.

Eisers hebben op 20 oktober 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier voor het doel “medische behandeling” (eiseres 1), dan wel: “verblijf bij kind” (eiser en eiseres 2). Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 17 juli 2009 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 13 december 2011 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld en hebben gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij hebben tevens verzocht verweerder te verbieden hen uit te zetten totdat op het beroep is beslist.

Bij uitspraak van 5 juli 2013 heeft deze rechtbank en zittingsplaats de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken afgewezen (AWB 12/616, AWB 12/618, AWB 12/620, AWB 12/617, AWB 12/619 en AWB 12/622). Bij uitspraak van 17 oktober 2013 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep ongegrond verklaard (nr. 201306975).

1.2

Eiseres 1 heeft op 27 juni 2013 verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw mede ten behoeve van haar gezinsleden.

1.3

Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag – kort weergegeven – afgewezen, omdat uit het advies van Bureau Medische Advisering (het BMA) van 25 maart 2014 blijkt dat eiseres 1 in staat is om te reizen, mits zij begeleid wordt door een psychiatrisch geschoold verpleegkundige. Voorts is er bij terugkeer naar het land van herkomst geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten, omdat behandelmogelijkheden aanwezig zijn in het land van herkomst. Dit standpunt heeft verweerder gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 29 augustus 2014.

1.4

In haar uitspraak van 28 mei 2015 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het besluit van 29 augustus 2014 vernietigd omdat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De zienswijze van de contra-expert, niet zijnde de behandelaar, was niet meegewogen door, dan wel voorgelegd aan, het BMA, zodat niet door het BMA is onderzocht of het verbreken van de relatie met haar huidige behandelaars er in het geval van eiseres 1, gelet op de aard van haar klachten, toe leidt dat er geen effectieve behandeling voorhanden is voor haar in het land van herkomst.

1.5

Verweerder heeft het BMA verzocht een nieuw advies uit te brengen, hetgeen het BMA op 11 september 2015 heeft gedaan. Voorts zijn eisers op 1 december 2015 gehoord door verweerder. In reactie op het BMA-rapport van 11 september 2015 heeft de contra-expert van eisers, dr. [naam 1] , op 8 december 2015 een rapportage uitgebracht. Het BMA heeft bij nota van 28 december 2015 gereageerd. Dr. [naam 1] heeft daarop bij brief van 22 januari 2016 gereageerd, aangevuld bij brief van 10 mei 2016.

2. Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd, met inbegrip van het BMA-advies van 25 maart 2014. Het nadien verkregen BMA-advies van 11 september 2015 is herhaald en ingelast. In dit advies is vermeld dat eiseres 1 in staat wordt geacht te kunnen reizen, met de voorwaarden dat eiseres 1 tijdens de reis dient te worden begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige en bij aankomst dient te worden overgedragen aan een behandelaar. Behandeling en de door eiseres gebruikte medicatie is in haar land van herkomst aanwezig. Er zal dus geen medische noodsituatie op korte termijn hoeven ontstaan.

3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres 1 lijdt aan ernstige psychiatrische problematiek waardoor bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn niet wordt uitgesloten. Partijen verschillen van opvatting over of gedurende de reis en (binnen drie maanden) na aankomst in Rusland een medische noodsituatie zal ontstaan doordat in Rusland geen adequate, dan wel effectieve behandeling van eiseres 1 mogelijk is.

4. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat eiseres 1 niet in staat is te reizen en dat er in het land van herkomst geen effectieve behandeling van eiseres 1 mogelijk is. Dr. [naam 1] heeft in zijn contra-expertise, samengevat, geconcludeerd dat het gedwongen afbreken van de langdurige psychotherapeutische behandelrelatie en het verbreken van de opgebouwde sociale contacten in Nederland gelet op de aandoeningen van eiseres 1, een dermate verhoogd risico op suïcide met zich brengt, dat dit vitaal gecontra-indiceerd is. Eisers, en de door hen ingeschakelde contra-expert, hebben gemotiveerd aangevoerd dat er aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies van 11 september 2015 en het aanvullende advies van 28 december 2015. Zij voeren daartoe onder meer aan dat de BMA-adviezen niet zijn opgesteld door een psychiater, en dat eiseres 1 niet in persoon door de adviserend arts is onderzocht. Dit in tegenstelling tot de behandelaars van eiseres 1 en de contra-expert, die hun rapportages mede hierop hebben gebaseerd. Daarnaast zijn de rapportages van de behandelaars en de contra-expert niet, althans onvoldoende (kenbaar), betrokken in de BMA-adviezen, aldus eisers. Verweerder en het BMA miskennen dat, gelet op de aard van de aandoeningen van eiseres 1, geen (effectieve) behandeling kan plaatsvinden in Rusland. Dit gegeven heeft geen betrekking op subjectieve gevoelens van eiseres 1 of (acting-out) gedrag als gevolg van de uitzetting zelf, die buiten de omvang van toetsing door het BMA vallen, maar houdt nauw verband met de aard van de aandoeningen van eiseres 1. Het BMA kan dit beoordelen, en had dit ook moeten doen, door middel van het bij de beoordeling betrekken van de rapportages van de contra-expert dan wel middels inschakeling van een onafhankelijke psychiater, zo stellen eisers, mede onder verwijzing naar de rapportages van de contra-expert.

4.1

De rechtbank overweegt als volgt.

4.1.1

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet verweerder zich er, indien hij...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT