Uitspraak Nº AWB 17 13578. Rechtbank Den Haag, 2018-03-12

ECLIECLI:NL:RBDHA:2018:2839
Date12 Marzo 2018
Docket NumberAWB 17 13578
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 17/13578

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 maart 2018 in de zaak tussen [eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. M. L. van Leer),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (en zijn rechtsvoorgangers), verweerder,

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken met ingang van 1 februari 1997, bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken dient te verlaten en aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.

Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 14 juli 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar gericht tegen het inreisverbod ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Vietnamese nationaliteit. Hij verblijft sinds 23 oktober 1979 in Nederland. Hij is met ingang van 2 december 1992 in het bezit gesteld van een vergunning tot vestiging. Zijn verblijfsvergunning is op 1 april 2001 van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

2. Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 1 augustus 2016 blijkt dat eiser is veroordeeld voor diefstal uit een woning, oplichting en flessentrekkerij, verduistering en zedendelicten.

3. Verweerder heeft om die reden de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken op grond van artikel 22, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), gelezen in samenhang met artikel 3.98 en 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Volgens verweerder is de intrekking niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser. Het op grond van artikel 66a, zevende lid, van de Vw opgelegde inreisverbod voor de duur van tien jaar heeft verweerder in het bestreden besluit gehandhaafd.

4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.

5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Ambtshalve

6. Aan het tegen eiser uitgevaardigde inreisverbod voor de duur van tien jaar zijn de rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, van de Vw verbonden. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraken van 9 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:298, en 18 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:638) volgt dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zolang voornoemd inreisverbod voortduurt. Of verweerder de verblijfsvergunning heeft kunnen intrekken, kan ten volle in het kader van de toetsing van het inreisverbod aan de orde worden gesteld. De rechtbank zal daarom de gronden die eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning heeft aangevoerd, beoordelen in het kader van het beroep tegen het inreisverbod.

Toepassing glijdende schaal

7. Op het moment van het bestreden besluit was artikel 3.86 van het Vb van toepassing, zoals dat luidt met ingang van 1 juli 2012 (Besluit van 26 maart 2012 tot wijziging van artikel 3.86 Vb, Stb. 2012, 158). In artikel II van het wijzigingsbesluit is bepaald dat de wijziging van artikel 3.86 buiten toepassing blijft ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van het Besluit niet kon worden beëindigd. Zoals de Afdeling heeft bepaald in haar uitspraken van 29 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:279) en 10 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:746), moet dit artikel zo worden uitgelegd dat de tot 1 juli 2012 geldende regelgeving slechts van toepassing blijft in de situatie waarin een vreemdeling zich na die datum niet meer schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een misdrijf en daarvoor onherroepelijk is veroordeeld. Voor de situatie dat een vreemdeling na 1 juli 2012 opnieuw een misdrijf heeft gepleegd en daarvoor onherroepelijk is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT