Uitspraak Nº AWB 17/7815 en AWB 17/7820. Rechtbank Den Haag, 2020-07-27

ECLIECLI:NL:RBDHA:2020:7040
Docket NumberAWB 17/7815 en AWB 17/7820
Date27 Julio 2020
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 17/7815 en AWB 17/7820

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedag] 1933, (V-nr. [V-nummer] , zaaknummer AWB 17/7815), eiseres, en

[eiser] , geboren op [geboortedag] 1963, (V-nr. [V-nummer] , zaaknummer

AWB 17/7820) eiser,

tezamen: eisers,

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen)

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,, verweerder

(gemachtigde: mr. J. R. Toussaint).

Procesverloop

Op 12 november 2015 hebben eisers een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 7 april 2017 zijn deze aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000. Tevens is bepaald dat eisers een vertrektermijn van 0 dagen krijgen en is aan hen een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft zich bij deze besluiten gebaseerd op de inhoud van een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: Buiza) op 23 januari 2017 uitgebracht individueel ambtsbericht met kenmerk BEI160624.0027(hierna: “eerste IAB”) .

Op 10 april 2017 hebben eisers beroep ingesteld tegen deze besluiten.

De rechtbank heeft Buiza per brief van 1 mei 2017 verzocht de stukken die ten grondslag liggen aan het eerste IAB toe te sturen. Buiza heeft bij brief van 9 mei 2017 aan de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de volledige inhoud, te weten een memorandum van 24 juni 2016 van Cluster Ambtsberichten en Terugkeer (CAT) aan de Chef de Poste van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden (AKN) te Beiroet en een onderzoeksverslag van 11 januari 2017 van AKN te Beiroet aan CAT, omdat er gewichtige redenen bestaan die rechtvaardigen dat kennisneming van bepaalde gedeelten in deze stukken tot de rechtbank beperkt blijft. Deze redenen betreffen de bescherming van geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden- en technieken. Eisers hebben aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat slechts de rechtbank kennis zal nemen van de onderliggende stukken voor zover de rechtbank beperkte kennisname gerechtvaardigd acht. Die beperkte kennisname kan echter niet zo ver gaan dat zij geen kennis mogen krijgen van het familieregistratienummer en de plaats van registratie. De rechtbank heeft vervolgens op 7 september 2017 uitspraak gedaan op het verzoek ex artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarbij bepaald dat de beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke gedeelten in het onderzoeksverslag van 11 januari 2017, voor zover betreffende het nummer van registratie en de plaats van registratie niet gerechtvaardigd is en dat de beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke gedeelten van het memorandum van 24 juni 2016 en de overige gedeelten in het onderzoeksverslag van 11 januari 2017 gerechtvaardigd is.

Bij brief van 10 oktober 2017 heeft verweerder vervolgens aangegeven de rechtbank geen toestemming te geven om de stukken te gebruiken bij de beoordeling van het beroep.

Bij brief van 16 oktober 2017 heeft verweerder aangegeven dat zijn standpunt is gewijzigd ten aanzien van de kennisname van de stukken en heeft hij wel toestemming gegeven tot het gebruik van de stukken zoals bedoeld in de uitspraak van 7 september 2017 van de rechtbank.

Bij brief van 18 december 2017 heeft verweerder aan eisers het registratienummer en de plaats van registratie verstrekt en daarmee uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 7 september 2017.

Vervolgens hebben eisers bij brief van 8 maart 2018 een afschrift van het aanhangsel bij de Libanese Staatscourant overgelegd waaruit volgens eisers blijkt dat niet alle leden van de familie [naam] bij het decreet van 30 juni 1994 genaturaliseerd zijn. Ook hebben eisers in voornoemde brief aangegeven met dit uittreksel een bezoek aan de Libanese ambassade in Nederland te hebben gebracht met het verzoek uitsluitsel te geven of zij de Libanese nationaliteit bezitten.

Bij brief van 14 september 2018 heeft verweerder de rechtbank bericht dat in overleg met Buiza is besloten een extra individueel ambtsbericht op te laten stellen en dat dit naar verwachting enkele maanden in beslag kan nemen.

Bij brief van 1 november 2018 heeft verweerder de rechtbank bericht ter zitting te verschijnen en zijn standpunt in de besluiten te handhaven.

Op 8 november 2018 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting in beide zaken aangevangen. Eiseres is niet verschenen. Zij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Eiser is wel verschenen en heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de aanvankelijke behandeling het onderzoek ter zitting op verzoek van beide partijen geschorst totdat alle onderzoeksresultaten waaronder een tweede individueel ambtsbericht en een contra-expertise gereed zouden zijn. De partijen zouden de rechtbank op de hoogte houden van eventuele ontwikkelingen in de zaken en op de hoogte brengen van de onderzoeksresultaten. Partijen hebben hierbij de verwachting uitgesproken dat de voortzetting van de behandeling ter zitting zou kunnen plaatsvinden in maart 2019.

Op 15 april 2019 heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd dat Buiza verweerder heeft bericht dat het onderzoek nog loopt en naar verwachting voor 20 juni 2019 zal zijn afgerond.

Op 23 juli 2019 heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd dat voornoemd onderzoek nog niet is afgerond, maar dat dit naar verwachting wel het geval zal zijn voor 20 september 2019.

Op 23 september 2019 heeft verweerder de rechtbank geïnformeerd dat het onderzoek door Buiza tot op dat moment nog niet afgerond is maar naar verwachting spoedig gereed zal komen.

Op 4 november 2019 heeft verweerder de rechtbank het tweede individuele ambtsbericht (hierna: “tweede IAB”) van 15 oktober 2019 met de onderliggende stukken als bijlagen gestuurd en de rechtbank bericht dat verweerder de inhoud van het individuele ambtsbericht gaat bestuderen en dat hij zich zal beraden over de vraag in hoeverre het individuele ambtsbericht van 15 oktober 2019 consequenties dient te hebben voor de bestreden besluiten.

Op 5 november 2019 heeft gemachtigde van eisers de rechtbank bericht dat eisers ook bij intrekking van de bestreden besluiten verder willen procederen voor schadevergoeding.

Op 29 november 2019 heeft gemachtigde van eisers het faxbericht van de ambassade van de Republiek Libanon in Den Haag van 12 november 2018 en pagina 798 van de bijlage bij het decreet van 30 juni 1994 inclusief beëdigde vertaling overgelegd. Tevens is namens eisers een vordering tot schadevergoeding ingesteld en is deze vordering nader onderbouwd.

Op 20 december 2019 heeft de gemachtigde van eisers de rechtbank verzocht de zaak zo spoedig mogelijk op zitting te plaatsen omdat verweerder – blijkens de brief aan de rechtbank van 4 november 2019 – zich buigt over de herbeoordeling van de zaak maar er reeds anderhalve maand is verstreken waarin gemachtigde van eisers niets van verweerder heeft vernomen.

Op 10 januari 2020 heeft gemachtigde van eisers de rechtbank bericht dat hij op 9 januari 2020 contact heeft gehad met gemachtigde van verweerder en dat die aangaf dat er door verweerder wederom een verzoek is neergelegd bij Buiza om (wederom) een individueel ambtsbericht uit te brengen en dat niet duidelijk is wanneer de uitkomsten van dit onderzoek bekend gemaakt zullen worden. Gelet op de duur van de beroepsprocedure verzoekt gemachtigde van eisers de rechtbank de zaken op zitting te plaatsen.

Op 20 januari 2020 heeft verweerder de rechtbank op de hoogte gesteld van het volgende. Eerst bij faxbericht van 29 november 2019 is door de gemachtigde van eisers aan verweerder de brief van de Libanese autoriteiten van 12 november 2018 (met de volledige tekst) verzonden. Hierdoor heeft verweerder, die zich toen aan het beraden was over de duiding van het tweede IAB en de vraag of de inhoud hiervan eventueel consequenties zou moeten hebben voor de bestreden besluiten, zich vervolgens eerst informeel tot het Buiza moeten wenden met de vraag of deze brief aanleiding zou moeten zijn om opnieuw onderzoek in te stellen. Op 13 januari 2020 heeft gemachtigde van verweerder van zijn contactpersoon, die over deze zaken in contact is met Buiza bericht gekregen dat de zaken opnieuw aan dit Ministerie zullen worden voorgelegd voor het verrichten van onderzoek. Op 17 januari 2020 zijn de zaken opnieuw voorgelegd.

Op 13 februari 2020 heeft verweerder de rechtbank een afschrift van zijn brief van deze datum aan gemachtigde van eisers doen toekomen. In deze brief vraagt verweerder aan gemachtigde van eisers om de correspondentie die is voorafgegaan aan de brief van de Libanese ambassade van 12 november 2018 en de daarin genoemde brief van 7 september 2018 aan verweerder te overleggen in het kader van een vlotte en voortvarende voortgang van het onderzoek.

Op 12 maart 2020 heeft gemachtigde van eisers de rechtbank een brief gestuurd. Daarin heeft hij aangegeven dat verweerder wat betreft het individuele ambtsbericht van 15 oktober 2019 en de daarbij behorende bijlagen geen verzoek om geheimhouding heeft gedaan maar evenwel heeft nagelaten de in de tweede brief van Buiza genoemde bijlage, waarvan gemachtigde van eisers meent dat er in totaal drie moeten zijn, aan de rechtbank toe te zenden. Aangezien er geen verzoek ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan heeft verweerder niet alle op de zaak betrekking...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT