Uitspraak Nº AWB - 18 _ 6463. Rechtbank Gelderland, 2020-02-11

ECLIECLI:NL:RBGEL:2020:808
Date11 Febrero 2020
Docket NumberAWB - 18 _ 6463
CourtRechtbank Gelderland (Neederland)
RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 18/6463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2020

in de zaak tussen

[Naam A] en [Naam B] , te [woonplaats A] , eisers

(gemachtigde: mr. R. Evens),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.

(gemachtigde: mr. M. Spoeltman)

Procesverloop

Bij besluiten van 19 maart 2018 en 26 maart 2018 heeft verweerder aan eisers twee standplaatsvergunningen verleend voor de duur van vijf jaar.

Bij besluit van 29 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Eisers hadden een vaste standplaatsvergunning voor onbepaalde tijd voor [standpaats A] en [standplaats B] in [plaats A] . Bij brief van 7 november 2017 heeft verweerder aan eisers laten weten dat een nieuw standplaatsenbeleid is vastgesteld en dat vaste standplaatsen voortaan voor maximaal vijf jaar worden verleend. Bij brief van 7 december 2017 heeft verweerder aan eisers verzocht om het aanvraagformulier vaste- en incidentele standplaatsvergunningen in te vullen en toe te sturen. Deze aanvraag hebben eisers ingediend op 20 januari 2018, onder protest.

1.1.

Op het stelsel van standplaatsvergunningen voor de verkoop van in dit geval vis zijn de Dienstenwet en de Dienstenrichtlijn van toepassing.

1.2.

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Leeswijzer

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak eerst of het aantal vergunningen met een beleidsregel kan worden beperkt (het creëren van schaarste) en of verweerder in dit geval met de beleidsregel het aantal vergunningen heeft beperkt. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of het vergunningstelsel voldoet aan de eisen van de Dienstenwet en Dienstenrichtlijn. Daarna beoordeelt de rechtbank of de termijn van vijf jaar redelijk is.

Kan verweerder het aantal vergunningen met een beleidsregel beperken?

3. Eisers voeren aan dat juridisch gezien geen sprake is van schaarste en dat daarom conform de hoofdregel uit de Dienstenwet een vergunning voor onbepaalde tijd moet worden verleend. Eisers betogen dat door middel van beleidsregels geen schaarste kan worden gecreëerd als bedoeld in artikel 33, eerste lid, onder b, van de Dienstenwet en artikel 11, eerste lid, onder b, van de Dienstenrichtlijn. Daarnaast kan volgens eisers geen daadwerkelijke schaarste worden gecreëerd, omdat via artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitzonderingen mogelijk zijn.

3.1.

Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat niets eraan in de weg staat om via beleid een schaarse vergunning voor bepaalde tijd te verlenen. Dit blijkt volgens verweerder ook uit het arrest Trijber.1 Daarin is sprake van een zogenoemde beleidsmatige schaarste.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder het aantal vergunningen kan beperken door middel van een beleidsregel.

Uit de bepalingen van de Dienstenwet en de Dienstenrichtlijn over de vergunningstelsels volgt niet dat een zodanige beperking door middel van een beleidsregel niet mogelijk zou zijn. Dat artikel 4:84 van de Awb een inherente afwijkingsbevoegdheid biedt voor beleidsregels doet daar niet aan af. Immers, dit betekent niet dat het aantal vergunningen met een beleidsregel op zich niet kan worden beperkt. Ook het argument van eisers op de zitting dat een beleidsregel niet door de gemeentelijke wetgever, maar (gewoonlijk) door de uitvoerende macht wordt vastgesteld maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarom het aantal vergunningen niet zou kunnen worden beperkt door middel van een beleidsregel van burgemeester en wethouders. Op basis van artikel 5.2.3 van de Algemene plaatselijke verordening Nijmegen (APV) is verweerder immers bevoegd om standplaatsvergunningen te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft verweerder met de Beleidsregels standplaatsen het aantal vergunningen beperkt?

4. Eisers voeren aan dat randnummer 18 van de Beleidsregels standplaatsen (de beleidsregel) een ruimere afwijkingsmogelijkheid biedt dan artikel 4:84 van de Awb. Daarom heeft verweerder volgens eisers geen daadwerkelijke schaarste gecreëerd met de beleidsregel.

Daarnaast voeren eisers aan dat een vergunningenplafond geen reden is om op grond van artikel 5.2.3 van de APV een vergunning te weigeren.

4.1.

Onder randnummer 18 van de beleidsregel heeft verweerder bepaald dat extra standplaatsvergunningen kunnen worden verleend aan nieuwe initiatieven die een meerwaarde (kunnen) hebben voor de stad. Op basis van een brede belangenafweging kan verweerder besluiten of er in de openbare ruimte nog plaats is voor extra standplaatsen en of deze standplaatsen een meerwaarde hebben voor de stad. Een vergunning is mogelijk als andere belangen zwaarder wegen dan de belangen op grond waarvan de vergunning volgens het beleid niet kan worden verleend (bijvoorbeeld maatschappelijk toegevoegde waarde).

4.2.

Verweerder heeft in de beleidsregel een vergunningenplafond gesteld door onder randnummers 4 en 5 te bepalen dat niet meer dan acht standplaatsvergunningen in het centrum en niet meer dan twee standplaatsvergunningen op locaties buiten het centrum worden verleend.

Dat met de overweging onder randnummer 18 de mogelijkheid wordt geboden om alsnog meerdere standplaatsen te...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT