Uitspraak Nº AWB - 19 _ 587. Rechtbank Midden-Nederland, 2020-02-03

ECLIECLI:NL:RBMNE:2020:459
Date03 Febrero 2020
Docket NumberAWB - 19 _ 587
CourtRechtbank Midden-Nederland (Neederland)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 19/587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2020 in de zaak tussen

[bewindvoerder] h.o.d.n. [handelsnaam] in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde], te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. A.E.M.C. Koudijs),

en

de burgemeester van de gemeente Nieuwegein, verweerder

(gemachtigden: D. van Straalen en mr. R. Hanoeman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder van [onderbewindgestelde] (hierna te noemen: eiser) een verbeurde dwangsom ingevorderd ter hoogte van € 5.000,-.

Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Bij besluit van 20 maart 2019 (het bestreden besluit 2) heeft de burgemeester van Nieuwegein het besluit van 20 december 2018 voor zijn rekening genomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.


Na sluiting van het onderzoek heeft verweerder de rechtbank een nadere reactie gestuurd over dat wat ter zitting is besproken. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen. Eiser is in de gelegenheid gesteld te reageren op de brief van verweerder en heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

De rechtbank heeft aan partijen toestemming gevraagd om uitspraak te doen zonder tweede zitting. Partijen hebben niet verzocht om een tweede zitting en de rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen


Kan iemand die onder bewind staat zelf een procedure voeren bij de rechtbank?

1. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers (toekomstige) goederen onder bewind zijn gesteld (beschermingsbewind). Dit houdt in dat hij over die goederen niet zelf mag beschikken, wat meebrengt dat hij over die goederen ook niet als formele partij bij de rechtbank kan optreden.1 De bewindvoerder doet dat in zijn plaats.2 De vertegenwoordiging van de bewindvoerder geldt uitsluitend 'bij de vervulling van zijn taak' en dat betekent dat het bewind alleen gaat over de onder bewind staande goederen. Deze beroepsprocedure gaat over een bestuursrechtelijke geldschuld van eiser. Een schuld is een vermogensbestanddeel en is daarmee aan te merken als een ‘goed’. Het voeren van een procedure over een schuld valt binnen de reikwijdte van de taak van de bewindvoerder.
De gemachtigde van eiser heeft verklaard dat hij opdracht heeft gekregen van de bewindvoerder om deze procedure te voeren. De rechtbank merkt de bewindvoerder dus aan als de formele procespartij, maar voor de leesbaarheid van deze uitspraak verwijst zij naar [onderbewindgestelde] als ‘eiser’.

Mag de rechtbank alle geheime stukken inzien?

2. Verweerder heeft een proces-verbaal van 29 maart 2018 en een bestuurlijke rapportage van 21 april 2017 overgelegd met een verzoek om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat hij heeft verzocht om deze stukken geheim te houden voor eiser, maar dat hij wel wil dat de rechtbank kennisneemt van deze stukken en die bij de beoordeling van het beroep van eiser betrekt. Zo’n verzoek om beperkte kennisneming kan alleen worden toegewezen als er gewichtige redenen bestaan waarom eiser de inhoud van deze stukken niet zouden mogen kennen.

3. Bij beslissingen van 2 en 23 juli 2019 heeft een andere rechter van deze rechtbank, mr. M.C. Verra, bepaald dat zulke zwaarwegende redenen aanwezig zijn en dat beperkte kennisneming van deze gedingstukken dus gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank vervolgens géén toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om de twee stukken bij de beoordeling van zijn beroep te betrekken.

4. De rechtbank heeft tijdens de zitting geconstateerd dat zowel verweerder als eiser de inhoud kennen van het proces-verbaal van 29 maart 2018 en dat brengt met zich dat beide partijen op de hoogte zijn van een gedingstuk, maar – omdat eiser geen toestemming heeft gegeven voor kennisneming door de rechter – de rechtbank dit gedingstuk dus als enige niet kent. Om die reden heeft de rechtbank alsnog beslist dat de beperkte kennisneming van het proces-verbaal van 29 maart 2018 niet gerechtvaardigd is. Verweerder heeft vervolgens het proces-verbaal ter zitting overgelegd als regulier gedingstuk en de rechtbank zal dit stuk bij het beroep betrekken.
De bestuurlijke rapportage mag de rechtbank vanwege het ontbreken van toestemming van eiser niet bij het de beoordeling van het beroep betrekken. Daarbij geldt wel, dat de rechtbank aan het weigeren van toestemming bepaalde gevolgen kan verbinden (zie overweging 17).

Waarover gaat het geschil?

5. Eiser is op 1 april 2017 door de politie Midden-Nederland staande gehouden terwijl hij inbrekerswerktuigen vervoerde. Dit is verboden op grond van artikel 2:44, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Nieuwegein. Om te voorkomen dat eiser in de toekomst opnieuw dit verbod zal overtreden, heeft de burgemeester van Nieuwegein bij besluit van 1 juni 2017 aan hem een last onder dwangsom opgelegd. De last houdt in dat als eiser opnieuw inbrekerswerktuigen vervoert, hij per overtreding een dwangsom van € 5.000,- moet betalen (met een maximum van € 15.000,-). Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend.
De politie heeft eiser op 25 maart 2018 opnieuw staande gehouden en heeft geconstateerd dat hij weer inbrekerswerktuigen vervoerde. De dwangsom van € 5.000,- is daarom van rechtswege verbeurd, dat wil zeggen dat eiser het bedrag aan verweerder moet betalen. Verweerder is vervolgens overgaan tot invordering van dat bedrag. Eiser is het hiermee niet eens.
Wie is bevoegd om te handhaven?

6. Verweerder heeft tijdens de beroepsprocedure opgemerkt dat de last onder dwangsom van 1 juni 2017 is opgelegd door de burgemeester en dat het bestreden besluit 1 tot invordering van de verbeurde dwangsom is genomen door het college van burgemeester en wethouders. Dit zijn twee verschillende bestuursorganen. Daarom heeft de burgemeester van Nieuwegein bij het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 alsnog voor zijn rekening genomen, zodat zowel het besluit tot oplegging van de dwangsom als het besluit tot invordering door hetzelfde bestuursorgaan zijn genomen. Het beroep van eiser gaat ook over dit nieuwe besluit.3

7. De rechtbank heeft de burgemeester voorafgaand aan de zitting gevraagd om te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT