Uitspraak Nº AWB - 19 _ 1129. Rechtbank Limburg, 2020-04-03

ECLIECLI:NL:RBLIM:2020:2634
Docket NumberAWB - 19 _ 1129
Date03 Abril 2020

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummer: ROE 19 / 1129

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2020 in de zaak tussen [eiseres] , wonend te [woonplaats] , eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 24 april 2018 heeft verweerder krachtens artikel 28, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaken [namen onroerende zaken] (hierna: de onroerende zaken) voor het belastingjaar 2017 per waardepeildatum 1 januari 2016 vastgesteld op respectievelijk [oorspronkelijke waarde] .

Bij (onderscheiden) brieven van 30 april 2018 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van de onroerende zaken.

Bij uitspraak op bezwaar van 26 februari 2019 heeft verweerder deze bezwaren gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaken verlaagd naar (elk) [nieuwe waarde] . Daarbij heeft verweerder voorts vastgesteld dat hij geen dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig nemen van de beslissing(en) op de bezwaren van eiseres.

Bij brief van 1 maart 2019 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet vaststellen van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen een besluit.

Bij besluit van 9 april 2019 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft bij brief van 15 april 2019 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. T.G. van Laarhoven, rechtsbijstandverlener te Eindhoven. Bij brief van 14 oktober 2019 zijn de beroepsgronden aangevuld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2019, waar eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.H. van Bommel, zijn verschenen.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In aanvulling op hetgeen bij het procesverloop is vermeld, zijn voor deze zaak nog de volgende feiten relevant.

2. Bij brief van 28 december 2018 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres medegedeeld dat hij op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gebruik maakt van de mogelijkheid om “de beslissing op de door u ingediende bezwaarschriften die bij ons nog in behandeling zijn met ingang van 1 januari 2019 met zes weken te verdagen”. In die brief worden de bezwaarschriften van zes cliënten van de gemachtigde genoemd; het bezwaarschrift van eiseres wordt niet met name genoemd. De brief eindigt als volgt:

“De verdaging geldt voor alle nog niet afgehandelde bezwaren. Mocht de opsomming niet compleet zijn dan geldt de verdaging ook voor een eventueel ontbrekend bezwaarschrift.”

2.1.

Bij (onderscheiden) brieven van 2 januari 2019 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het (gestelde) niet tijdig beslissen op de ingediende bezwaarschriften tegen het besluit van 24 april 2018.

2.2.

Bij (onderscheiden) brieven van 8 januari 2019 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat haar bezwaarschrift (de rechtbank leest: de brief van 2 januari 2019) op 8 januari 2019 is ontvangen.

3. Eiseres betoogt in beroep dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat hij geen dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerders brief van 28 december 2018 kan niet worden aangemerkt als een rechtsgeldige verlenging van de termijn om op de bezwaren van eiseres te beslissen, zodat verweerder op 1 januari 2019 in gebreke was tijdig een besluit te nemen. De ingebrekestellingen van 2 januari 2019 waren derhalve niet prematuur.

3.1.

Voorts bestrijdt eiseres dat de ingebrekestellingen van 2 januari 2019 eerst op 8 januari 2019 door verweerder zijn ontvangen. De brieven zijn op 2 januari 2019 ter post bezorgd en zullen daarom op 3 januari 2019 door verweerder ontvangen zijn.

4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat de gemachtigde van eiseres twijfel kan hebben gehad over de bedoeling en reikwijdte van zijn brief van 28 december 2018. Omdat een eventuele onvolledigheid in de geautomatiseerde selectie van openstaande bezwaarschriften van de gemachtigde op voorhand niet voor...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT