Uitspraak Nº AWB - 19 _ 1944. Rechtbank Noord-Holland, 2020-10-05

ECLIECLI:NL:RBNHO:2020:7456
Date05 Octubre 2020
Docket NumberAWB - 19 _ 1944
CourtRechtbank Noord-Holland (Neederland)
Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/1944 tot en met HAA 19/1947

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 oktober 2020 in de zaak tussen [X] N.V., gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigden: mr. J. Kastelein en mr. B.A. Kalshoven),

en

de ontvanger van de Belastingdienst Douane Amsterdam, verweerder.
Procesverloop

HAA 19/1944 (periode 14 oktober 2011 tot en met 31 augustus 2014)

Verweerder heeft het bedrag van de aan eiseres te betalen invorderingsrente bij beschikking van 10 augustus 2017 vastgesteld op € 101.352 (primaire besluit I).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de te betalen rente verhoogd met € 18.076 (bestreden besluit I).

HAA 19/1945 (periode 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2016)

Verweerder heeft het bedrag van de aan eiseres te betalen invorderingsrente bij beschikking van 3 augustus 2017 vastgesteld op € 747 (primaire besluit II).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de aan eiseres te betalen rente verhoogd met € 3.250 (bestreden besluit II).

HAA 19/1946 (periode 1 september 2014 tot en met 31 december 2015)

Verweerder heeft het bedrag van de aan eiseres te betalen invorderingsrente bij beschikking van 10 augustus 2017 vastgesteld op € 12.719 (primaire besluit III).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de te betalen rente verhoogd met € 6.649 (bestreden besluit III).

HAA 19/1947 (periode 2 april 2010 tot en met 13 oktober 2011)

Verweerder heeft het bedrag van de aan eiseres te betalen invorderingsrente bij beschikking van 9 november 2017 vastgesteld op € 53.724 (primaire besluit IV).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de te betalen rente verhoogd met € 8.355 (bestreden besluit IV).

HAA 19/1944 tot en met HAA 19/1947

Eiseres heeft tegen elk van de bestreden besluiten beroep ingesteld. De beroepen zijn geregistreerd onder voornoemde zaaknummers.

Verweerder heeft vier verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. B.A. Kalshoven. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft “All Terrain Vehicles” (de goederen) ingevoerd. De goederen waren op grond van de Verordening (EG) nr. 1051/2009 van de Commissie van 3 november 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (Vordening 1051/2009) ingedeeld in GN-onderverdeling 8701.9090. Daardoor was eiseres douanerechten naar een tarief van 7 percent verschuldigd. Op grond van het arrest van 29 september 2016 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) Kawasaki Motors Europe NV, ECLI:EU:C:2016:716, is Verordening 1051/2009 – voor zover thans relevant – ongeldig verklaard. Daarom is de indeling van de goederen onjuist gebleken en is het nul percent tarief van toepassing.

2. Eiseres heeft vanwege de onjuiste tariefstoepassing verzoeken om teruggaaf van invoerrechten ingediend op grond van artikel 116 en artikel 117 van de Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (DWU). De verzoeken hebben betrekking op geheven douanerechten over de perioden 2 april 2010 tot en met 13 oktober 2011 (19/1947), 14 oktober 2011 tot en met 31 augustus 2014 (19/1944), 1 september 2014 tot en met 31 december 2015 (19/1946) en 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2016 (19/1945). De inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam Rijnmond heeft de rechten op teruggaaf vastgesteld op respectievelijk € 328.395,41, € 913.966,96, € 330.624,72 en € 146.280,85.

3. Bij brieven van 16 mei 2017 (met betrekking tot de teruggaven over de perioden 14 oktober 2011 tot en met 31 augustus 2014 en 1 september 2014 tot en met 31 december 2015), 6 juni 2017 (met betrekking tot de teruggave over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2016) en 10 augustus 2017 (met betrekking tot de teruggave over de periode 2 april 2010 tot en met 13 oktober 2011) heeft eiseres verweerder verzocht om invorderingsrente te vergoeden ter zake van de verleende teruggaven.

4. Verweerder heeft bij de primaire besluiten de aan eiseres te vergoeden invorderingsrente vastgesteld. Daarbij is invorderingsrente berekend met als grondslag artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (IW) over de periode vanaf de dag na de dag van betaling van de heffing tot 1 mei 2016 (de datum waarop het DWU in werking is getreden).

5. Tegen de primaire besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij is het standpunt ingenomen dat ook recht bestaat op invorderingsrente op grond van artikel 28c, tweede lid, IW, over de periode vanaf 1 mei 2016 tot de dag van de terugbetalingen.

6. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten van 8 maart 2019, aangevuld bij brieven van 12 maart 2019 en 10 april 2019, het bezwaar toegewezen en de te vergoeden rente hoger vastgesteld. Daarbij is het standpunt ingenomen dat een bedrag aan rente verschuldigd is over de periode vanaf 1 mei 2016 tot op de dag van terugbetaling van de invoerrechten. Verweerder heeft daarbij voor het tarief aangesloten bij de regeling voor vertragingsrente. Ook is aan eiseres een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand verleend.

Geschil
7. In geschil is of verweerder de rente op juiste wijze heeft vastgesteld. In het bijzonder is in geschil of over de periode 1 mei 2016 tot op de dag van terugbetaling van de invoerrechten rente verschuldigd is berekend naar het tarief van de invorderingsrente van artikel 28c IW, zoals eiseres stelt, of rente gelijk aan de vertragingsrente, zoals verweerder stelt.

8. Eiseres stelt dat het geschil in twee onderdelen uiteenvalt, te weten 1) de vergoeding van interest over de teruggaaf van invoerrechten die zijn betaald op aangiften ten invoer die zijn aanvaard voor 1 mei 2016, en 2) de vergoeding met betrekking tot na 1 mei 2016 aanvaarde aangiften ten invoer. Eiseres doet primair een beroep op artikel XV van de Wet aanpassingen aan het Douanewetboek van de Unie (Wet Aanpassingen) en subsidiair het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) Molenbergnatie, ECLI:EU:C:2006:136. Ook beroept eiseres zich op het Irimie-arrest (HvJ EU 18 april 2013, nr. C-565/11) op grond waarvan lidstaten in strijd met het Unierecht geïnde heffingen met rente terug moeten betalen. Volgens eiseres is de rente die verweerder heeft berekend over de periode vanaf 1 mei 2016 te laag, omdat voor het tarief is aangesloten bij de (lagere) vertragingsrente en niet bij de invorderingsrente. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en verhoging van de vastgestelde rentebedragen tot bedragen berekend overeenkomstig artikel 29 IW.

9. Verweerder stelt dat niet in geschil is dat de teruggaven en daarop volgende rentebeschikkingen zijn gebaseerd op in eerdere instantie in strijd met het Unierecht geinde heffingen. Voor uitnodigingen tot betaling zijn vanaf 1 mei 2016 de regels van het DWU en van artikel 28c IW van toepassing. Artikel 116, zesde lid, DWU, is strikter dan artikel 241 van het Communautair Douanewetboek (oud), omdat lidstaten niet zelf in een aanvullende renteregeling mogen voorzien. Gelet op het Wortmann-arrest heeft eiseres echter toch recht op rentevergoeding vanaf 1 mei 2016. Omdat met ingang van 1 mei 2016 het DWU van toepassing is, wordt het daarbij voorziene renteregime gevolgd. Daarom mag niet meer worden gerekend met de invorderingsrente, maar geldt een rente gelijk aan de vertragingsrente. Dit geldt voor...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT