Uitspraak Nº AWB - 19 _ 7983. Rechtbank Den Haag, 2020-10-08

ECLIECLI:NL:RBDHA:2020:11916
Docket NumberAWB - 19 _ 7983
Date08 Octubre 2020
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 19/7983

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 oktober 2020 in de zaak tussen International Metal Trading B.V., te Rotterdam, eiseres

(gemachtigden: mr. F.H.H. Sijbers en mr. S.W. Boot),

en

het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigden: mr. I.M. van der Heijden en mr. D.R. Stolwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting aan de Kortenoord 57 te Nieuwerkerk aan de IJssel geweigerd. Daarnaast heeft verweerder een zestal eerder verleende omgevingsvergunningen ingetrokken.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is aan de zijde van verweerder verschenen [medewerker omgevingsdienst] , verbonden aan de Omgevingsdienst Midden-Holland.

Overwegingen
1.1

Eiseres, in rechte vertegenwoordigd door [A] , exploiteert een afvalverwerkend bedrijf, waar zij (niet-gevaarlijke) metalen en metaalhoudende afvalstoffen en grondstoffen accepteert, op diverse wijzen verwerkt, opbulkt, opslaat en vervolgens afvoert. De inrichting bevindt zich aan de Kortenoord 57 te Nieuwerkerk aan de IJssel en wordt geëxploiteerd op basis van een samenstel van diverse omgevingsvergunningen. De activiteiten van eiseres richten zich grotendeels op roestvrijstaal (RVS) en in mindere mate op andere non-ferro metalen.

1.2

Eiseres wenst met het oog op haar RVS activiteiten een aantal wijzigingen in installaties en bedrijfsvoering van de inrichting door te voeren en heeft op 14 maart 2018 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, sub 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.3

Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder het Landelijk Bureau Bibob (LBB) op 3 april 2018 gevraagd een advies uit te brengen, als bedoeld in artikel 9 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (het bibob-advies). Het LBB heeft op 5 december 2018 advies uitgebracht, gecorrigeerd bij brief van 17 december 2018. In het bibob-advies concludeert het LBB dat er ernstig gevaar bestaat dat de vigerende vergunningen en de aangevraagde vergunning mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet bibob. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld te reageren op het bibob-advies. Eiseres heeft hierop bij brief van 12 april 2019 een reactie geformuleerd.

1.4

Verweerder heeft bij de behandeling van de aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit § 3.3 van de Wabo gevolgd. Het ontwerpbesluit is met ingang van 10 juli 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Eiseres heeft hierop tijdig een zienswijze ingediend.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op grond van het bibob-advies de gevraagde omgevingsvergunning milieu geweigerd en voorts zes vigerende (milieu)vergunningen ingetrokken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van ernstig gevaar dat de gevraagde omgevingsvergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bibob. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een ernstig vermoeden bestaat dat eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 69, tweede lid, van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) door het opzettelijk doen van onjuiste maandaangiften omzetbelasting, omdat zij wist of had moeten weten dat zij deelnam aan een keten van leveringen, waarin btw-carrouselfraude werd gepleegd en daarom geen aanspraak maakte op het 0%-tarief voor intracommunautaire leveringen. Eiseres is in de periode van 30 april 2015 tot en met 22 december 2017 betrokken geweest bij twintig overtredingen. Deze feiten zijn gepleegd in het kader van de exploitatie van de inrichting. De gevraagde omgevingsvergunning en de verleende omgevingsvergunningen maken het mogelijk om deze strafbare feiten te plegen en hangen daarom samen met de activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning milieu is aangevraagd en de bestaande omgevingsvergunningen voor milieu zijn verleend.

3. In beroep heeft eiseres kort samengevat aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en op verschillende aspecten niet deugdelijk is gemotiveerd, nu dit is gebaseerd op een klakkeloos nagevolgd, maar gebrekkig bibob-advies. Het betreft achtereenvolgens de criteria ‘ernstig gevaar’ en ‘ernstig vermoeden’; de voorkennis en betrokkenheid van eiseres bij de carrouselfraude; het ontbreken van samenhang tussen de ingetrokken milieuvergunningen en het gestelde strafbare feit; de strijdigheid met het evenredigheidsbeginsel en het niet voldoen aan de vergewisplicht door verweerder met betrekking tot het bibob-advies. Verweerder is ten onrechte overgegaan tot intrekking van reeds verleende vergunningen en weigering van de aangevraagde omgevingsvergunning.

4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

4.1

Ingevolge het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bibob kan een bestuursorgaan weigeren een aangevraagde beschikking te geven, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (de b-grond).

Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wet bibob wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

  1. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven;

  2. ingeval van vermoeden de ernst daarvan;

  3. de aard van de relatie en

  4. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.

Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet bibob, staat de betrokkene in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het derde lid, indien – voor zover hier van belang – een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene of in een zakelijk...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT