Uitspraak Nº AWB - 19 _ 7433, 19_7434, 19_7435, 19_7436 en 19_7437. Rechtbank Den Haag, 2020-10-08

ECLIECLI:NL:RBDHA:2020:9995
Docket NumberAWB - 19 _ 7433, 19_7434, 19_7435, 19_7436 en 19_7437
Date08 Octubre 2020
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 19/7433, 19/7434, 19/7435, 19/7436 en 19/7437

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 oktober 2020 in de zaak tussen [eiser 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , en

[eiser 2] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A. de Groot),

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.F.P. Larive Bonsen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2019 (primair besluit I) heeft verweerder aan [eiser 1] B.V. (hierna: [eiser 1] ) een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.250,-. voor een overtreding op 22 januari 2019 in een pand aan de [straat 1] [nummer 1] .

Bij besluit van 8 april 2019 (primair besluit II) heeft verweerder aan [eiser 1] een last onder dwangsom ter hoogte van € 5.000,- opgelegd voor een overtreding op 22 januari 2019 in een pand aan de [straat 1] [nummer 1] .

Bij besluit van verweerder van 8 april 2019 (primair besluit III) heeft verweerder aan [eiser 2] B.V. (hierna: [eiser 2] ) een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.250,- voor een overtreding op 22 januari 2019 in een pand aan de [straat 1] [nummer 1] .

Bij besluit van 8 april 2019 (primair besluit IV) heeft verweerder aan [eiser 2] een last onder dwangsom ter hoogte van € 5.000,- opgelegd voor een overtreding op 22 januari 2019 in een pand aan de [straat 1] [nummer 1] .

Bij besluit van 12 juni 2019 (primair besluit V) heeft verweerder aan [eiser 1] een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.250,- voor een overtreding op 17 december 2018 in een pand aan de [straat 1] [nummer 2] .

Bij besluit van 5 november 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaarschrift gericht tegen primair besluit I ongegrond verklaard. [eiser 1] heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld (19/7433).

Bij besluit van 5 november 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaarschrift gericht tegen primair besluit II ongegrond verklaard. [eiser 1] heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld (19/7434).

Bij besluit van 5 november 2019 (bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaarschrift gericht tegen primair besluit III ongegrond verklaard. [eiser 2] heeft tegen bestreden besluit III beroep ingesteld (19/7435).

Bij besluit van 5 november 2019 (bestreden besluit IV) heeft verweerder het bezwaarschrift gericht tegen primair besluit IV ongegrond verklaard. [eiser 2] heeft tegen bestreden besluit IV beroep ingesteld (19/7436).

Bij besluit van 5 november 2019 (bestreden besluit V) heeft verweerder het bezwaarschrift gericht tegen primair besluit V ongegrond verklaard. [eiser 1] heeft tegen bestreden besluit V beroep ingesteld (19/7437).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2020. De beroepen zijn gevoegd behandeld met de zaken 19/2533, 19/5479, 19/5503 en 19/5505.

Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun bestuurders [A] ( [eiser 1] ) en [B] ( [eiser 2] ), bijgestaan door hun gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder [C] en [D] verschenen

Overwegingen

1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.

2. De rechtbank stelt voorop dat in het advies van de adviescommissie bezwaarschriften is overwogen dat de boetes moeten worden vastgesteld op € 10.000,- in plaats van € 10.250,- in verband met de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening 2019, waarin andere boetebedragen zijn opgenomen. Verweerder heeft in de bestreden besluiten I, III en V het advies van de adviescommissie bezwaarschriften overgenomen, maar heeft niet vermeld dat de boetes op € 10.000,- zijn vastgesteld. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de bedragen niet expliciet zijn aangepast, maar dat met het overnemen van het advies ook is bedoeld dat de boetes worden vastgesteld op € 10.000,-. De rechtbank zal de bestreden besluiten I,III en V aldus zo lezen dat de boetes door verweerder ambtshalve zijn vastgesteld op € 10.000,-.

Het beroep met nummer 19/7437 ( [straat 1] [nummer 2] )

3. Tijdens een controle op 17 december 2018 heeft een inspecteur van de Haagse Pandbrigade in een woning aan de [straat 1] [nummer 2] drie toeristen aangetroffen. Zij verklaarden de woning te hebben gehuurd voor een weekend. Verweerder heeft aan [eiser 1] als feitelijk overtreder een bestuurlijke boete van € 10.250,- (lees € 10.000,-) opgelegd wegens het in gebruik geven en het laten gebruiken als short stay van de tot woning bestemde ruimte aan het adres [straat 1] [nummer 2] . Dit is een overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014.

Is sprake van een overtreding?

4. [eiser 1] voert aan dat de woning aan de [straat 1] [nummer 2] ten tijde van het aantreffen van de toeristen werd bewoond door [bewoner] . Hij heeft de woning onderverhuurd aan de toeristen en daarmee is sprake van vakantieverhuur door [bewoner] als hoofdbewoner conform de toepasselijke vakantiehuurbepalingen. [eiser 1] voert verder aan dat verweerder de verklaring van [A] niet aan het besluit tot boeteoplegging ten grondslag kon leggen, aangezien haar geen cautie is gegeven.

5. De rechtbank overweegt dat vakantieverhuur door verweerder alleen wordt toegestaan als het gaat om verhuur van een eigen woning waarin men zelf woonachtig is. Op grond van de stukken acht de rechtbank het aannemelijk dat [bewoner] appartement [nummer 2] - [nummer 2] huurde en dat appartement [nummer 2] aan toeristen is verhuurd. In de huurovereenkomst van de [bewoner] staat het adres [nummer 2] - [nummer 2] . Verweerder stelt terecht dat uit het feitencomplex niet is af te leiden dat dit evident een vergissing in de vorm van een verschrijving zou zijn. Ook op de in beroep overgelegde verklaring van [bewoner] zelf staat dat hij vanaf 1 augustus 2018 woning [nummer 2] - [nummer 2] heeft gehuurd en hij stond ten tijde hier van belang aldaar ook ingeschreven. Net als verweerder acht de rechtbank bovendien niet aannemelijk dat, indien er sprake zou zijn geweest van een onjuist adres en [bewoner] daadwerkelijk op het adres [nummer 2] zou wonen, er acht maanden zou zijn gewacht met het doorgeven van een adreswijziging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is geweest van toegestaan vakantieverhuur door [bewoner] .

6. Met betrekking tot de cautie overweegt de rechtbank dat, daargelaten of aan [A] een cautie is gegeven, de vaststelling dat een overtreding heeft plaatsgevonden volledig kan worden gebaseerd op de verklaring van de huurder.

7. Er is dan ook sprake van een overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014. Verweerder was bevoegd een boete op te leggen.

Is [eiser 1] terecht aangemerkt als overtreder?

8. [eiser 1] voert tevens aan dat zij niet de normadressaat kan zijn. Zij is niet de eigenaresse van de woning en voor zover sprake is van daderschap is dat in de vorm van medeplichtigheid en dit is geen onderdeel van bestuursrechtelijk daderschap.

9. De rechtbank...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT