Uitspraak Nº AWB-19_3625. Rechtbank Rotterdam, 2019-08-07

ECLIECLI:NL:RBROT:2019:6340
Docket NumberAWB-19_3625
Date07 Agosto 2019
Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 19/3625

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigden: mr. M.M. van Asperen en drs. H.J.W. Roelfsema.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2019 heeft verweerder met onmiddellijke ingang het

Nederlanderschap van verzoeker op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) ingetrokken.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2019.

Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Achtergrond

Aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 juli 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:7310, ontleent de voorzieningenrechter het volgende:

“1.1. Verzoeker is op [geboortedatum verzoeker] te [geboorteplaats verzoeker] geboren. Ten tijde van zijn geboorte waren zijn beide ouders Nederlander, zodat verzoeker, gelet op artikel 3, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), het Nederlanderschap aan hen heeft ontleend.

1.2.

De meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam heeft verzoeker bij vonnis van 14 januari 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:320, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, wegens het voorbereiden van een terroristisch misdrijf. Deze veroordeling is op 29 januari 2019 onherroepelijk geworden.

1.3.

Bij brief van 29 april 2019, in persoon uitgereikt in de Penitentiaire Inrichting te Rotterdam op 3 mei 2019 door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, identificatie en Mensensmokkel, is aan verzoeker kenbaar gemaakt dat het voornemen bestaat zijn Nederlanderschap in te trekken op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN.

1.4.

Op dezelfde datum is aan verzoeker kenbaar gemaakt dat het voornemen bestaat om ten aanzien van hem een terugkeerbesluit uit te vaardigen en hem een inreisverbod voor de duur van twintig jaar op te leggen.

1.5.

Bij brief van 10 mei 2019 zijn verzoeker en zijn gemachtigde uitgenodigd voor een hoorzitting op 23 mei 2019 in de Penitentiaire Inrichting te Schiedam, teneinde de zienswijze mondeling toe te lichten. Het zakelijke verslag van deze hoorzitting is als bijlage bij het bestreden besluit bijgevoegd. Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde namens verzoeker een zienswijze ingediend.

1.6.

Eveneens op 23 mei 2019 heeft de gemachtigde te kennen gegeven dat hij namens verzoeker een aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning “humanitair niet tijdelijk” (oud-Nederlander) alsmede een aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd zal indienen.

1.7.

Deze aanvragen zijn bij brieven van 27 mei 2019 ingediend.

Verzoeker heeft het onvoorwaardelijk opgelegde deel van zijn gevangenisstraf uitgezeten en is sinds 18 juni 2019 op vrije voeten.”

Bestreden besluit

2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het misdrijf waarvoor verzoeker is veroordeeld wordt aangemerkt als een terroristisch misdrijf dat op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN kan leiden tot intrekking van het Nederlanderschap. Omdat verzoeker zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezit, heeft intrekking van het Nederlanderschap niet tot gevolg dat verzoeker staatloos wordt.

Regelgevend kader

3. Op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN kan onze Minister het Nederlanderschap intrekken van de persoon die onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf als bedoeld in de artikelen 83, 134a of 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht.

Op grond van het achtste lid van dit artikel heeft, met uitzondering van het geval, bedoeld in het eerste lid, geen verlies van het Nederlanderschap plaats indien staatloosheid daarvan het gevolg zou zijn.

4. Op grond van artikel 68a van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BVVN) houdt Onze Minister bij zijn besluit tot intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT