Uitspraak Nº AWB- 19_5954 VV. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2019-12-23

ECLIECLI:NL:RBZWB:2019:5891
Docket NumberAWB- 19_5954 VV
Date23 Diciembre 2019
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 19/5954 GEMWT VV

uitspraak van 23 december 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen [verzoekster] , te [hoofdvestiging verzoekster] , verzoekster,

gemachtigde: mr. E. Beele,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [verweerder] (namens deze: Omgevingsdienst [naam Omgevingsdienst] ), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 oktober 2019 (bestreden besluit) van verweerder inzake het opleggen van een last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 december 2019. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [woordvoerder verzoekster] en [woordvoerder verzoekster] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Timmermans, mr. K. van Tilborg, [woordvoerder verweerder] en [woordvoerder verweerder] .

Overwegingen 1. Feiten

Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Het bedrijf van verzoekster (hierna: bedrijf) produceert betonmortel en betonwaren en is gelegen aan de [nevenvestiging verzoekster] . Het bedrijf heeft geen natuurvergunning.

Bij brief van 6 december 2018 heeft het college aan verzoekster medegedeeld dat een toezichthouder van de Omgevingsdienst op 23 november 2018 een controle heeft uitgevoerd bij het bedrijf. Tijdens de controle is geconstateerd dat het bedrijf een mobiele betonmengcentrale in werking had en een nieuwe (natte) betonmengcentrale aan de rechterzijde van het terrein heeft geplaatst. Daar heeft het college in de brief aan toegevoegd dat daar een melding voor is vereist op grond van het Activiteitenbesluit Milieubeheer en een omgevingsvergunning met beperkte milieutoets. In de brief wordt een repressief handhavingstraject aangekondigd.

Verzoekster heeft op 17 december 2018 een aanvraag ingediend voor een omgevings-vergunning voor de volgende activiteiten: het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo), het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo), het uitvoeren van een werk (artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo) en het verrichten van een activiteit die van invloed kan zijn op de fysieke leefomgeving en staat genoemd in artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) (artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo).

Het college heeft bij brief van 18 december 2018 aan verzoekster medegedeeld dat het college voornemens is een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo.

Op 29 maart 2019 heeft verzoekster ten behoeve van het initiatief een natuurvergunning aangevraagd bij Gedeputeerde Staten op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Die aanvraag is op 16 april 2019 ingetrokken. De aanvraag en de daarbij behorende stukken zijn ‘aangehaakt’ aan de reeds ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning.

In maart 2019 heeft het college aan verzoekster medegedeeld dat de aanvraag om een omgevingsvergunning niet beoordeeld kan worden zonder een stikstofberekening.

Op 15 februari 2019, op 11 maart 2019 en op 14 oktober 2019 hebben hercontroles plaatsgevonden door toezichthouders van de omgevingsdienst. Tijdens de laatste controle hebben zij waargenomen dat de nieuwe betonmengcentrale in gebruik was.

Bij besluit van 29 oktober 2019 heeft het college aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd, omdat het in gebruik nemen van de nieuwe betonmengcentrale zonder omgevingsvergunning in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo.

Bij brief van 8 november 2019 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit en op 20 november 2019 heeft verzoekster een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank.

Op 20 november 2019 heeft een hercontrole plaatsgevonden door een toezichthouder. Tijdens de controle heeft de toezichthouder geconstateerd dat de nieuwe betoncentrale in gebruik was.

2. Gronden voorlopige voorziening

Verzoekster heeft aangevoerd dat zij de nieuwe betonmengcentrale in gebruik heeft genomen, omdat de oude betonmengcentrale is uitgevallen. Het college is volgens haar niet bevoegd om handhavend op te treden, omdat concreet zicht bestaat op legalisatie. Verzoekster heeft een aanvraag voor de benodigde omgevingsvergunning ingediend. Voor zover die vergunning niet reeds van rechtswege is verleend, stelt verzoekster dat niets aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat. Een situatie als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb doet zich namelijk niet voor. De stikstofdepositie die als gevolg van die activiteit op Natura 2000 gebieden wordt verwacht is zeer gering en is lager dan de huidige stikstofdepositie van het bedrijf. Zelfs in het geval dat wel een natuurvergunning is vereist voor die stikstofdepositie, heeft de stikstofproblematiek die is ontstaan na de PAS-uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) volgens verzoekster niet tot gevolg dat concreet zicht op legalisatie is komen te ontbreken. De regering heeft immers uitgesproken dat Nederland niet op slot mag gaan en dat voor kleine projecten zo snel mogelijk een vergunning moet worden verleend. Verzoekster heeft daar aan toegevoegd dat het college daarnaast ook niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat zij heeft verzuimd alle relevante feiten en omstandigheden en de in dat kader af te wegen belangen in haar besluitvorming mee te nemen. Het college had bijvoorbeeld rekening moeten houden met het feit dat zij in het verleden heeft aangegeven dat de aangevraagde activiteit kon worden gelegaliseerd door middel van de door verzoekster aangevraagde omgevings-vergunning. Subsidiair heeft verzoekster aangevoerd dat het college een begunstigingstermijn had moeten stellen.


3. Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT