Uitspraak Nº AWB 19_9918. Rechtbank Den Haag, 2021-03-04

ECLIECLI:NL:RBDHA:2021:2813
Docket NumberAWB 19_9918
Date04 Marzo 2021
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/9918-T

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2021 in de zaak tussen [eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigden: mr. X.B. Sijmons en mr. E. Ceylan),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. J.V. de Kort en mr. M.M. van Asperen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en is tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft stukken onder geheimhouding aan de rechtbank verstrekt met een beroep op artikel 8:29 van de Awb. Dit verzoek is bij beslissing van 18 januari 2020 toegewezen. Eiser heeft toestemming verleend de stukken bij de beoordeling te betrekken. De rechtbank heeft van de stukken kennis genomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021 tezamen met de behandeling van de zaak met nummer UTR 20/1021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder is verschenen bij persoon van mr. [A] , bijgestaan door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij het indienen van het beroepschrift verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht. Gelet op de overgelegde en ondertekende inkomensverklaring waaruit blijkt dat eiser geen inkomsten geniet en hij niet beschikt over vermogen, ziet de rechtbank aanleiding dat verzoek toe te wijzen.

Feiten

2. Eiser is op [geboortedatum] 1990 in Iran geboren en hij heeft bij geboorte de Iraanse nationaliteit verkregen. Hij is in 1996 met zijn ouders naar Nederland gekomen. Sinds 2001 heeft eiser ook de Nederlandse nationaliteit. Eiser is op 14 april 2016 aangehouden. Hij heeft verklaard dat hij onderweg was om zich in Khorasan in Afghanistan aan te sluiten bij IS. Bij vonnis van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:2561) is hij door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld voor plegen van het misdrijf gekwalificeerd als voorbereiding van het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht). Dit is een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het WvSr en artikel 14, tweede lid, van de RWN. Hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 242 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan de voorwaardelijke straf heeft de rechtbank bijzondere voorwaarden verbonden, die te maken hebben met het voorkomen van terrorisme, waaronder elektronisch toezicht, contact- en locatieverboden en deelname aan therapie, aan een gemeentelijk begeleidingstraject en aan gesprekken met een Islamdeskundige of theoloog. Op 28 augustus 2018 heeft de rechtbank tenuitvoerlegging gelast van 90 dagen van de voorwaardelijke straf en de proeftijd met een jaar verlengd tot 24 mei 2020 omdat eiser zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden (ECLI:NL:RBMNE:2018:4088). Op 7 januari 2019 heeft de rechtbank dit ook voor de resterende 152 dagen van de voorwaardelijke straf gedaan om dezelfde reden (ECLI:NL:RBMNE:2019:30).

Standpunten partijen

3. Verweerder heeft het Nederlanderschap van eiser ingetrokken, omdat eiser met het strafbare feit volgens verweerder de essentiële belangen van het Koninkrijk ernstig heeft geschaad. Het beroep hiertegen is bij uitspraak van vandaag ongegrond verklaard. Verweerder heeft bij het bestreden besluit op grond van artikel 62a, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) een terugkeerbesluit genomen en tegelijkertijd op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twintig jaar met de rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 66a, zevende lid van de Vw, omdat eiser een ernstig gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid. Omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw hem geen vertrektermijn gegund. Verweerder heeft ook geen aanleiding gezien om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting naar Iran een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen/bestraffingen als verboden bij artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is sprake van inmenging in het privé-en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, maar dit is gerechtvaardigd. Het belang van de openbare orde en nationale veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten en bescherming van rechten en vrijheden wegen in dit geval namelijk zwaarder dan de belangen van eiser, aldus verweerder.

4. Eiser voert daartegen aan dat de intrekking van het Nederlanderschap nog niet onherroepelijk vast staat, hij daarom niet als illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling kan worden aangemerkt en de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is. Dit klemt te meer, omdat eiser door de intrekking van het Nederlanderschap terugvalt op zijn verblijfsdocument, dat niet is ingetrokken en daarom geldig moet worden geacht. Ook voert eiser aan dat sprake is van een verboden dubbele bestraffing. Daarnaast is de regeling die verweerder gebruikt discriminatoir, direct en indirect, omdat die alleen personen met een dubbele nationaliteit treft en in zijn werking met name personen met een andere (niet westerse) etnische afkomst treft. Er zijn geen rechtvaardigingsgronden voor dit onderscheid en de maatregel is niet proportioneel. Ook vindt eiser dat verweerder de belangenafweging in zijn voordeel had moeten laten uitvallen. Eiser ziet hierin ook gebreken in de motivering en de voorbereiding van het besluit en verwijst naar meerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM). Verder zijn het terugkeerbesluit en inreisverbod geen middelen waarmee het doel (bescherming van de nationale veiligheid) kan worden bereikt.

5. Eiser voert verder aan dat de ernst van het misdrijf niet blijkt uit de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die hij opgelegd kreeg, die beperkt is gebleven tot 58 dagen. Ook voert hij aan dat hij vorderingen heeft gemaakt op praktisch vlak om uit zijn isolement te komen die tot de radicalisering hebben geleid en betwist hij dat hij niet zou hebben meegewerkt aan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. Het is ook zijn eerste en enige veroordeling en uit het dossier blijkt niet dat eiser op enig moment zelf geweld wilde plegen. Van een reële dreiging van de openbare orde is geen sprake (meer). Eiser verwijst hiervoor naar het [naam onderneming] d.d. 7 november 2019 dat op zijn verzoek is opgemaakt. Daaruit komen geen signalen van radicalisering meer naar voren. Ook wijst hij erop dat hij sinds zijn aanhouding geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd, niet is opgenomen op de nationale terroristenlijst en na het uitzitten van zijn voorwaardelijke straf betaald werk en een huurwoning heeft kunnen vinden. Zijn zwakke persoonlijkheid en licht...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT