Uitspraak Nº AWB 20/ 2157. Rechtbank Limburg, 2022-03-30

ECLIECLI:NL:RBLIM:2022:2463
Docket NumberAWB 20/ 2157
Date30 Marzo 2022
RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 20/2157

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., te Nijmegen,

Vereniging Leefmilieu, te Nijmegen,

eiseressen,

(gemachtigde: [naam 1] ),

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Maatschap [naam 2], te [plaats] ,

(gemachtigde: mr. P.M.E.P.J. Joosten).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseressen, om de natuurvergunning van de Maatschap [naam 2] (verder: vergunninghoudster) in te trekken of te wijzigen, afgewezen.

Bij besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseressen en verweerder hebben nog aanvullende reacties aan de rechtbank gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022.

Voor eiseressen was hun gemachtigde aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en [naam 4] . Voor vergunninghoudster zijn verschenen dhr. en mevr. [naam 2] .

Overwegingen

Samenvatting

1. In deze zaak staat de vraag staat centraal of intrekking of wijziging van een aan vergunninghoudster verleende natuurvergunning aan de orde is of niet. Dat is geregeld in artikel 5.4, eerste lid, onder c, en artikel 5.4, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarbij is van belang dat deze natuurvergunning is verleend op grond van het Programma Aanpak Stikstof 2021-2025 (PAS) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 29 mei 2019 over het PAS geoordeeld heeft dat dit - kort gezegd - in strijd is met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn (Hrl).1 De rechtbank betrekt hierbij ook artikel 6, tweede lid, van de Hrl en de uitspraak van de Afdeling in dit verband van 20 januari 2021.2 Ook moet de rechtbank een oordeel geven over de vraag of verweerder te laat beslist heeft op het verzoek van eiseressen om intrekking of wijziging van de aan vergunninghoudster verleende natuurvergunning.

1.1.

De rechtbank vindt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek van eiseressen tot intrekking of wijziging niet voor toewijzing in aanmerking komt. De door verweerder genoemde andere maatregelen zijn volgens de rechtbank niet passend omdat geen sprake is van reductie van stikstofdepositie op bepaalde stikstof gevoelige habitats van relevante (overbelaste) Natura 2000-gebieden en daarom kan niet volstaan worden met het standpunt dat intrekking of wijziging van de natuurvergunning onevenredig is. De rechtbank oordeelt voorts dat verweerder niet tijdig op het verzoek van eiseressen heeft besloten en er daarom een dwangsom is verbeurd.

1.2.

Het beroep van eiseressen is dus gegrond. De rechtbank voorziet ten aanzien van de dwangsom zelf in de zaak en stelt de hoogte daarvan vast. Ten aanzien van de intrekking of wijziging ligt het niet op de weg van de rechtbank tot een finale geschiloplossing te komen en zal verweerder opnieuw moeten besluiten met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank hierover.3

Leeswijzer

2. De rechtbank zal eerst de relevante feiten schetsen (ro 3. t/m 3.3.) en daarna ingaan op de besluitvorming (ro 4. en 4.1.). Vervolgens worden de beroepsgronden (ro 5. t/m 5.3.) en de (aanvullende) standpunten van eiseressen en verweerder (ro 6. t/m 8.2.) en vergunninghoudster (ro 9.) besproken. Daarna volgt de omvang van het geschil (ro 10. en ro 10.1.), het oordeel (ro 11. t/m 23.) en de beslissing van de rechtbank.

Wat aan deze zaak voorafging

3. Aan vergunninghoudster is op 19 mei 2016 een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend voor het oprichten en exploiteren van een melkveerundveehouderij met 160 melkkoeien en 20 stuks jongvee met een totale ammoniakemissie van 2.168 kg ( [adres] te [plaats] ). Daarbij is aangegeven dat de inrichting van vergunninghoudster is gelegen nabij de Nederlandse Natura 2000-gebieden Roerdal, Grensmaas, Abdij Lilbosch met voormalig Klooster Mariahoop en Meinweg, en de Belgische Natura 2000-gebieden Uiterwaarden langs de Limburgse Maas met Vijverbroek, Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof.

3.1.

Bij besluit van 16 mei 2019 is aan vergunninghoudster een vergunning op grond van de Wnb en het PAS verleend voor het wijzigen van de exploitatie van de melkveehouderij naar 160 melk- en kalfkoeien (ouder dan twee jaar) en 95 stuks vrouwelijk jongvee tot twee jaar met een totale ammoniakemissie van 2.498 kg. In dit besluit is opgenomen dat de inrichting een (potentieel) negatief effect heeft op meerdere Natura 2000-gebieden. Die gebieden zijn niet expliciet benoemd maar wel impliciet door verwijzing naar de AERIUS Calculator.

3.2.

Eiseressen hebben tegen de natuurvergunning van 16 mei 2019 (hierna: natuurvergunning) beroep ingesteld bij deze rechtbank. Zij hebben vervolgens op 17 juli 2019 bij verweerder een verzoek ingediend om deze natuurvergunning met toepassing van artikel 5.4 van de Wnb in te trekken of te wijzigen. Op 29 augustus 2019 hebben eiseressen het beroep tegen deze natuurvergunning ingetrokken.

3.3.

Op 17 september 2019 hebben eiseressen verweerder in gebreke gesteld omdat niet binnen acht weken na het verzoek tot intrekking of wijziging is beslist. Verweerder heeft bij brief van 21 oktober 2019 de in zijn ogen geldende beslistermijn van dertien weken met zeven weken verlengd.

Besluitvorming

4. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om intrekking of wijziging van de natuurvergunning afgewezen omdat de betreffende vergunning niet in strijd met de ten tijde van het verlenen daarvan geldende, nationale, wettelijke voorschriften is verleend. Met betrekking tot de uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Hrl is verweerder van mening dat in de betrokken Natura 2000-gebieden reeds maatregelen, gericht op de behoud- en herstelopgave voor stikstofgevoelige habitattypen, zijn of (versneld) worden genomen, en andere passende (PAS)-maatregelen van kracht zijn. Verwezen wordt naar landelijke ontwikkelingen over de aanpak van de stikstofproblematiek (Commissie Remkes, brieven van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)). In het licht daarvan is het intrekken of wijzigen van de onherroepelijke natuurvergunning gelet op de rechtszekerheid die vergunninghoudster aan de verleende natuurvergunning mocht ontlenen een te vergaande maatregel ook omdat dat slechts leidt tot een zeer klein effect van maximaal 0,63 mol/ha/jaar.4 Verweerder is van mening dat alleen intrekking of wijziging aan de orde is als dat de enige passende maatregel zou zijn. Verweerder vindt dat het intrekken van deze vergunning niet een noodzakelijke passende maatregel is zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Hrl. Verweerder concludeert dat gezien de betrokken belangen en de rechtszekerheid in redelijkheid geen aanleiding bestaat om deze natuurvergunning in te trekken of te wijzigen.

In reactie op de ingebrekestelling van eiseressen heeft verweerder beslist dat er geen dwangsom is verschuldigd, omdat de beslistermijn dertien weken bedraagt en tijdig is verlengd met zeven weken.

4.1.

Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het standpunt van verweerder is nagenoeg hetzelfde als bij het primaire besluit. Verweerder geeft nog aan dat zelfs als er sprake zou zijn van strijd met wettelijke voorschriften (artikel 5.4, eerste lid, onder c, van de Wnb) het een facultatieve bevoegdheid betreft en geen verplichting. Voorts zou het willekeurig intrekken van vergunningen als de onderhavige niet passen binnen de gebiedsgerichte aanpak van het Aanvalsplan Stikstof Limburg. Verweerder verwijst naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften Provincie Limburg waarin dat standpunt wordt gevolgd en ook het standpunt van verweerder dat de ingebrekestelling prematuur was en er derhalve geen dwangsom is verschuldigd.

Gronden van beroep

5. Eiseressen zijn het niet eens met het bestreden besluit.

5.1.

In beroep voeren eiseressen aan dat de natuurvergunning waarvan intrekking of wijziging is verzocht leidt tot een toename van stikstofdepositie. Eiseressen spitsen dat met name toe op enkele habitats in het Natura 2000-gebied Roerdal5 en het Natura 2000-gebied Leudal.6 Ook op andere habitats in deze en andere omliggende Natura 2000-gebieden neemt volgens eiseressen de stikstofdepositie door de natuurvergunning toe.7 Eiseressen stellen in dat verband dat er op grond van artikel 6, tweede lid, van de Hrl door Nederland passende maatregelen getroffen moeten worden om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende effecten optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen, voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn, een significant effect kunnen hebben. Als dat het geval is, heeft het bevoegd gezag geen keuze, gelet op de dwingende formulering van artikel 6, tweede lid, van de Hrl. Dit volgt ook uit artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb. Volgens eiseressen is dat door de stikstoftoename het geval en dat geldt eens te meer nu de natuurvergunning op grond van het PAS is verleend en er daardoor geen passende beoordeling is geweest die voldoet aan artikel 6, derde lid, van de Hrl. Eiseressen verwijzen daarbij naar de PAS-uitspraak van de Afdeling. Intrekking of wijziging van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT