Uitspraak Nº AWB - 20 _ 6329. Rechtbank Den Haag, 2022-05-25

ECLIECLI:NL:RBDHA:2022:5163
Docket NumberAWB - 20 _ 6329
Date25 Mayo 2022
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 20/6329


uitspraak van de meervoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. McKernan),

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: J.G.C.B. van Ginneken).

Procesverloop

In het besluit van 31 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het verbouwen van het monumentale pand aan de [adres 1] [huisnummer 1] te [plaats] afgewezen.

In het besluit van 28 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] .

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 5 november 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van het monumentale pand aan de [adres 1] [huisnummer 1] te [plaats] . De aanvraag ziet op de activiteiten bouwen en slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.1.

Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder het Landelijk Bureau Bibob (LBB) op 27 september 2019 gevraagd een advies uit te brengen, als bedoeld in artikel 9 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Het LBB heeft op 21 januari 2020 advies uitgebracht. In het advies concludeert het LBB dat ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet Bibob. Op basis van dit advies heeft verweerder vervolgens het primaire besluit genomen.

2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en de aanvraag om een omgevingsvergunning van eiseres afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een ernstig vermoeden bestaat dat de broer van eiseres, [B] (de broer), in strijd met de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) heeft gehandeld. Daarnaast heeft de broer strafbare feiten gepleegd, te weten het medeplegen van het maken van een gewoonte van witwassen en handelingen in strijd met de Opiumwet (hennepteelt). Deze feiten zijn gepleegd bij panden zoals het pand waarop de vergunningaanvraag ziet. Eiseres staat volgens verweerder in relatie tot deze strafbare feiten, omdat zij in een zakelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet Bibob tot haar broer staat. Naast de bevindingen van het LBB heeft verweerder ook in de beoordeling meegenomen de bestuurlijke sluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet die in het verleden zijn opgelegd voor het pand aan de [adres 2] [huisnummer 2] te [plaats] , waarvan eiseres gezamenlijk met haar broer eigenaar is.

3. Eiseres voert aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verder is zij van mening dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan met betrekking tot het Bibob-advies. Er bestaat volgens haar bovendien geen relatie tussen haar en de Awr-overtredingen. Daarnaast doet eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel.

4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het zorgvuldigheidsbeginsel

5.1.

Eiseres acht het onzorgvuldig dat verweerder voorafgaand aan het primaire besluit haar niet de gelegenheid heeft geboden een zienswijze in te dienen. Zij bestrijdt dat er sprake was van de hiervoor vereiste spoed en verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 juni 2011.1

5.2.

De rechtbank is van oordeel dat de vraag of verweerder al dan niet toepassing heeft mogen geven aan artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het midden kan worden gelaten. Eiseres is immers in de bezwaarfase in de gelegenheid gesteld haar mening over en bezwaren tegen het primaire besluit naar voren te brengen. Voor zover er een gebrek aan het primaire besluit kleefde, is dat daarmee hersteld.

6.1.

Eiseres mist relevante correspondentie tussen haar en verweerder in de dossierstukken in de bezwaarfase. Deze informatie is volgens haar essentieel voor een zorgvuldige beoordeling van de situatie.

6.2.

De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft toegelicht om welke essentiële ontbrekende informatie het gaat. Van enige omissie in dit kader is niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.

Het vertrouwensbeginsel

7.1.

Eiseres betoogt dat verweerder haar in het kader van een Bibob-onderzoek in 2012 heeft toegezegd dat zij in de toekomst niet meer zou worden onderworpen aan een dergelijk onderzoek. Haar is ook niet duidelijk waarom een nieuw Bibob-onderzoek in deze zaak nodig was.

7.2.

De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel een eerste vereiste is dat er een toezegging is gedaan. Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat van de kant van de overheid sprake is van uitlatingen en/of gedragingen die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend2. Eiseres heeft enige correspondentie tussen haar en verweerder uit 2012 overgelegd. Daaruit valt de gestelde toezegging echter niet te destilleren. Bovendien is een deel van de relevante feiten van na 2012 en is onduidelijk in hoeverre de bij het huidige Bibob-onderzoek betrokken feiten ook toen al bekend waren. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.

De vergewisplicht

8.1.

Eiseres voert aan dat de onderzoeksvraag aan het LBB een te beperkte strekking heeft, aangezien onderzoek naar de financiering van de verbouwing daarbij door verweerder buiten is gelaten. Deze informatie is juist van belang. Als de aanvraag en de verbouwingskosten op een legale wijze gefinancierd blijken te zijn, kan geen sprake zijn van het faciliteren van criminele activiteiten en toepassing van de a- en b-grond. Het verrichte advies is ten gevolge van het te beperkte onderzoekskader zodanig gebrekkig dat verweerder daar in zijn besluitvorming niet op mocht afgaan. Eiseres wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2011.3

8.2.

Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat zodra het LBB tot de conclusie komt dat sprake is van ernstig gevaar, het uitgangspunt is om het Bibob-onderzoek op dat moment te eindigen.

8.3.

Volgens vaste jurisprudentie mag een bestuursorgaan, gelet op de expertise van het LBB, in beginsel van het advies van het LBB uitgaan. Dit neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ingevolge artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen zijn, de redenering daarin begrijpelijk is en dat de getrokken conclusies daarop aansluiten.4 Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is.5 Van belang is in dit verband dat het bestuursorgaan in beginsel geen inzage heeft in de onderliggende broninformatie van het advies van het LBB, zodat eigen verificatie veelal niet mogelijk is. Dit betekent dat het bestuursorgaan in de regel op de weergave van de broninformatie door het LBB en de daaraan gegeven kwalificatie mag afgaan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT