Uitspraak Nº AWB- 20_6266 VV. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2020-06-18

ECLIECLI:NL:RBZWB:2020:2643
Docket NumberAWB- 20_6266 VV
Date18 Junio 2020
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 20/6266 VV en BRE 20/6267

uitspraak van 18 juni 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen [verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: K. Wittop Koning,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk (het college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2019, dat is verzonden op 9 december 2019 (primaire besluit) heeft het college aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd die strekt tot het beëindigen en beëindigd houden van de permanente bewoning van het recreatieverblijf aan [adres] .

In het besluit van 31 maart 2020, verzonden op 2 april 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

In verband met de uitbraak van het coronavirus is de zaak niet besproken op een zitting van de rechtbank. Omdat de overgelegde stukken in deze zaak naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende inzicht bieden in de standpunten van partijen en partijen hebben ingestemd met het achterwege laten van de zitting, zal de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder zitting.

Overwegingen Feiten en omstandigheden
1.1

Verzoeker is sinds 2015 eigenaar van een recreatiewoning op het chaletpark [naam chaletpark] , gelegen aan de [adres] . Met ingang van oktober 2017 staat verzoeker op dit adres ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP).

1.2

Het college heeft geconstateerd dat verzoeker de recreatiewoning permanent bewoont. Omdat dit op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan, heeft het college met de brief van 10 oktober 2018, verzonden op 5 november 2018 het voornemen aangekondigd een last onder dwangsom op te leggen. Verzoeker heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.

1.3

Met het primaire besluit heeft het college een last onder dwangsom opgelegd. Volgens deze last dient verzoeker het gebruik van de recreatiewoning als hoofdwoonverblijf zes maanden na verzending van het besluit, dit is uiterlijk 10 juni 2020, te beëindigen en beëindigd te houden, op straffe van een dwangsom van € 20.000,- ineens.

1.4

Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Op 27 februari 2020 heeft een hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie plaatsgevonden. Deze commissie heeft geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

1.5

In het bestreden besluit heeft het college met verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot en met 2 oktober 2020 in verband met de uitbraak van het coronavirus.

De voorlopige voorziening

2.1

Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.2

De voorzieningenrechter stelt vast dat het college in het bestreden besluit de begunstigingstermijn met 6 maanden heeft verlengd. Dit houdt in dat verzoeker tot en met 2 oktober 2020 de tijd krijgt van het college om te stoppen met het gebruik van zijn recreatiewoning als hoofdwoonverblijf. Gelet hierop is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment geen spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.

2.3

Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt daarom afgewezen.

De hoofdzaak

3.1

Indien, zoals hier het geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

3.2

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval, mede gelet op het feit dat de partijen eveneens hebben ingestemd met het achterwege laten van een zitting in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

Juridisch kader

4. Voor de toepasselijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT