Uitspraak Nº AWB 21/4547. Rechtbank Den Haag, 2022-10-14

ECLIECLI:NL:RBDHA:2022:10587
Docket NumberAWB 21/4547
Date14 Octubre 2022
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 21/4547


uitspraak van de meervoudige kamer van 14 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. J.S. Jordan),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. D.I. van Weerden).

Inleiding

Verweerder heeft bij besluit van 5 juli 2021 (het bestreden besluit) op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.

Daarnaast heeft verweerder op grond van artikel 66a van de Vw, in samenhang met artikel 6.5a, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) aan eiser een inreisverbod opgelegd, voor de duur van twintig jaar, gerekend vanaf de datum dat eiser Nederland en de Europese Unie daadwerkelijk heeft verlaten. Volgens verweerder vormt eiser door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit.

De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen: zijn gemachtigde, [naam 1] en [naam 2].

Beoordeling door de rechtbank

Feiten

1. Eiser is op [geboortedatum eiser] te [geboorteplaats eiser] geboren. Op of omstreeks 29 juni 1994 heeft hij zich met zijn ouders in Nederland gevestigd. Met ingang van 26 juni 1996 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Bij Koninklijk Besluit van 13 november 1999 heeft eiser door medenaturalisatie met zijn vader de Nederlandse nationaliteit verkregen.

2. Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Rotterdam, van 16 juni

2016 is eiser veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar wegens, kort samengevat, het medeplegen van een poging tot deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Bij arrest van 6 juni 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De veroordeling van 16 juni 2016 is op 21 juni 2019 onherroepelijk is geworden.

Gezien deze onherroepelijke veroordeling heeft verweerder in een brief van 9 oktober 2020, die diezelfde dag in persoon aan eiser is uitgereikt, het voornemen kenbaar gemaakt om het Nederlanderschap van eiser in te trekken op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).

Tegelijkertijd is aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om tegen hem een terugkeer-besluit uit te vaardigen en een inreisverbod op te leggen voor de duur van twintig jaar.

De voormalige gemachtigde van eiser (mr. Wassenaar) heeft op 16 november 2020 namens eiser een zienswijze ingediend. Het voor 25 november 2020 geplande zienswijzegehoor heeft geen doorgang kunnen vinden vanwege een uitbraak van het coronavirus in de Penitentiaire Inrichting (PI) De Schie.

Intussen was het verweerder bekend geworden dat eiser op 8 oktober 2020 door de rechtbank Rotterdam is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaar wegens, kort gezegd, het voorbereiden van een grote terroristische aanslag op willekeurige burgers en politie in Nederland en deelname aan een terroristische organisatie.

Deze veroordeling is op 23 april 2021 onherroepelijk geworden.

Op 31 mei 2021 heeft verweerder met mr. Wassenaar een nieuw zienswijzegehoor ingepland op 2 juli 2021. Ook heeft verweerder gezien de inmiddels onherroepelijke veroordeling van 8 oktober 2020 bij brief van 8 juni 2021 een aanvullend voornemen uitgebracht het Nederlanderschap in te trekken op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN. Op 22 juni 2021 heeft mr. Wassenaar namens eiser een aanvullende zienswijze ingediend. Bij faxbericht van 1 juli 2021 heeft mr. Wassenaar aan verweerder bericht dat hij eiser niet langer kan bijstaan en dat het geplande zienswijze-gehoor van 2 juli 2021 daarom geen doorgang kan vinden. Eveneens op 1 juli 2021 heeft verweerder aan eiser bericht dat hij zijn belang bij het laten doorgaan van de hoorzitting op 2 juli 2021 groter acht dan het belang van eiser bij een verdere verdaging van de hoorzitting.

Verweerder heeft eiser op 2 juli 2021 gehoord in PI De Schie. Bij afzonderlijke besluiten van 5 juli 2021 heef verweerder het Nederlanderschap van eiser ingetrokken en het bestreden besluit genomen.

In deze procedure staat enkel het beroep van eiser tegen het bestreden besluit ter beoordeling. Over de intrekking van het Nederlanderschap is een beroepsprocedure aanhangig bij de zittingsplaats Den Haag (AWB 22/4169).

Beoordeling van de gronden

Verwijzing naar zienswijze

3. Eiser verzoekt allereerst om de ingebrachte zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder is daarop, voor zover relevant in deze procedure, in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ingegaan. Eiser heeft met de enkele verwijzing naar – en herhaling van – de zienswijze onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is en waarom. Dit is onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan en dit kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Zienswijzegehoor zonder raadsman

4. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet de mogelijkheid heeft gehad zich tijdens het zienswijzegehoor op 2 juli 2021 bij te laten staan door een hiertoe deskundige gemachtigde.

4.1.

Kort voor de hoorzitting is er volgens eiser geheel onverwacht en onvoorzien een vertrouwensbreuk ontstaan tussen hem en mr. Wassenaar waardoor hij op zoek moest naar een nieuwe gemachtigde. Dit heeft mr. Wassenaar ook schriftelijk kenbaar gemaakt aan verweerder en eiser heeft hierbij uitdrukkelijk verzocht de geplande hoorzitting te verplaatsen, zodat hij zich tijdens het gehoor door een nieuwe gemachtigde kon laten bijstaan. Eiser stelt dat hij in zijn rechten is geschaad nu verweerder het gehoor toch heeft laten doorgaan zonder dat hij zich daar heeft kunnen laten bijstaan door een gemachtigde. Volgens eiser heeft verweerder niet kunnen motiveren waarom het inperken van zijn rechten gerechtvaardigd is. Verweerder had daarbij ook moeten meewegen dat het gaat om een voor eiser zeer belastend besluit en een feitencomplex dat zodanig complex is dat juridische bijstand noodzakelijk was.

4.2.

Volgens eiser is ook niet gebleken van omstandigheden die het uitstellen van de hoorzitting onredelijk zouden maken. Verweerder heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat een eerdere hoorzitting op 25 november 2020 niet heeft kunnen plaatsvinden vanwege vermoedens van coronabesmettingen in PI De Schie en dat het hem ambtelijk bekend is dat in een vergelijkbare zaak, waarin mr. Wassenaar optrad, er tijdens de beoordeling vooraf een afstandsverklaring (afstand tweede nationaliteit) werd ingebracht, maar eiser vindt deze stellingen suggestief en bovendien betreft dit feiten die buiten zijn macht liggen en die hem dan niet kunnen en mogen worden tegengeworpen. Bovendien heeft eiser nu juist verzocht om verplaatsing van de hoorzitting omdat sprake was van een vertrouwensbreuk. Er zou dus een andere gemachtigde worden ingeschakeld. Volgens eiser valt niet in te zien waarom de stellingen van verweerder in dit geval hadden moeten leiden tot een gerechtvaardigde weigering van de verplaatsing van de hoorzitting. Op deze wijze heeft verweerder eiser de mogelijkheid ontnomen om zich door een nieuwe gemachtigde te laten bijstaan. En omdat verweerder kort na het gehoor, namelijk op 5 juli 2021, het bestreden besluit heeft genomen is ook het gevaar ontstaan dat hij geen gemachtigde zou kunnen vinden om tijdig beroep in te stellen.

4.3.

Eiser wijst er daarnaast op dat hij een langdurige gevangenisstraf uitzit en dat aan hem ook een maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd. Het openbaar belang verzette zich daarom niet tegen verplaatsing van de hoorzitting. Volgens eiser had het belang om zich tijdens het gehoor door een deskundig gemachtigde te laten bijstaan dan ook zwaarder te wegen en heeft verweerder het verzoek om verplaatsing van de hoorzitting ten onrechte geweigerd. Volgens eiser is het bestreden besluit daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank overweegt hierover het volgende.

4.4.

Van belang is hier het arrest van het Hof van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT