Uitspraak Nº AWB- 21_1299 en 21_1452. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2022-08-26

ECLIECLI:NL:RBZWB:2022:4961
Docket NumberAWB- 21_1299 en 21_1452
Date26 Agosto 2022
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 21/1299 WABOA en BRE 21/1452 WABOA

uitspraak van 26 augustus 2022 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

1. [eiser1] [plaatsnaam] , eiser 1,

2. [eiser2] , te [plaatsnaam] , eiser 2,

tezamen, eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, verweerder.

Als vergunninghouders hebben aan het geding deelgenomen:

1. [vergunninghouder1]te [plaatsnaam2]

2. [vergunninghouder2] , te [plaatsnaam2]

3. [vergunninghouder3] , te [plaatsnaam2]

gemachtigde: mr. W.H. Lindhout.

Procesverloop


Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 26 januari 2021 (bestreden besluit) van het college over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning aan de [straat] 4 te [plaatsnaam] .

Eisers hebben de voorzieningenrechter op 20 januari 2022 en 21 januari 2022 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. In een uitspraak van 27 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter die verzoeken afgewezen, vanwege het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang.

Bij brief van 21 februari 2022 is aan partijen medegedeeld dat de beroepen zouden worden behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank op 8 april 2022. In een beslissing van 4 april 2022 heeft de enkelvoudige kamer van de rechtbank besloten om de zaken naar een meervoudige kamer te verwijzen.

Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden in Middelburg op 14 juni 2022. Eiser 1 was daarbij samen met zijn vrouw aanwezig. Eiser 2 was – na bericht van verhindering – niet aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger vwr] . Namens het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland zijn [vertegenwoordiger gedeputeerde staten1] en [vertegenwoordiger gedeputeerde staten2] verschenen. Vergunninghouders zijn samen met hun gemachtigde verschenen.

De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen


1. Feiten

De [straat] 4 te [plaatsnaam] (hierna: perceel) ligt in de nabijheid van Natura 2000-gebied Kop van Schouwen. [vergunninghouder1] is eigenaar van het perceel. Eisers wonen aan de [straat] 5 en 6 te [plaatsnaam] .

Stichting [naam stichting] heeft op 23 november 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woning op het perceel.

Het college heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast.

Op 8 mei 2019 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland (Gedeputeerde Staten) een ontwerp verklaring van geen bedenkingen (vvgb) afgegeven voor het initiatief. Omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het Programma Aanpak Stikstof (PAS) op 29 mei 2019 onrechtmatig heeft verklaard, hebben Gedeputeerde Staten op 26 juli 2019 besloten om de eerder afgegeven ontwerp vvgb in te trekken. Op 27 juli 2020 is een nieuwe ontwerp vvgb afgegeven door Gedeputeerde Staten. Die vvgb is gebaseerd op het stikstofregistratiesysteem (SSRS).

Het college heeft de ontwerp-omgevingsvergunning samen met de ontwerp vvgb ter inzage gelegd van 14 september 2020 tot 26 oktober 2020. Naar aanleiding van dat ontwerp hebben eisers een zienswijze naar voren gebracht.

Bij brief van 1 december 2020 hebben Gedeputeerde Staten nieuwe Aeriusberekeningen gevoegd bij de ontwerp vvgb.

Op 26 januari 2021 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten bouwen, handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden en handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten.

Eisers hebben daartegen – afzonderlijk van elkaar – beroep ingesteld op 29 maart 2021 en 26 maart 2021.

2. Gronden

2.1 Eiser 1 heeft aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet had kunnen verlenen omdat het bouwplan niet voldoet aan de welstandseisen. Daaraan heeft hij toegevoegd dat het college heeft verzuimd om de verschillende overgelegde rapporten over gebieds- en soortenbescherming inhoudelijk kritisch te beoordelen. Verder heeft hij aangevoerd dat de omgevingsvergunning is aangevraagd door de stichting [naam stichting] , terwijl die stichting op dat moment geen eigenaar was van het perceel. Gelet op het voorgaande is volgens eiser 1 sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

2.2 Eiser 2 heeft aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend, omdat het bouwplan en het beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Daarnaast hebben het college en Gedeputeerde Staten volgens hem verzuimd om het bouwplan te toetsen aan het KustPact. Eiser 2 heeft daaraan toegevoegd dat de omgevingsvergunning voor het natuurspoor niet verleend had kunnen worden met toepassing van het SSRS. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de cumulatieve effecten van verschillende andere stikstof uitstotende projecten die binnen 200 meter plaatsvinden. Verder heeft eiser 2 aangevoerd dat de vvgb voor het soortenspoor niet afgegeven had kunnen worden, omdat de boomkikker als gevolg van het initiatief verstoord zal worden.

3. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Eigendomssituatie perceel [straat] 4 ten tijde van de aanvraag

4.1 Stichting [naam stichting] (hierna: de stichting) heeft op 23 november 2018 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Op dat moment was de stichting geen eigenaar van het perceel.

4.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de aanvraag terecht aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb)1. Een aanvraag is op grond van de Awb een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS blijkt dat degene die verzoekt om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het door hem ingediende verzoek. Dit is anders indien aannemelijk wordt gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Die situatie doet zich bijvoorbeeld voor als het verzoek betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft en de rechthebbende zich tegen het bouwplan verzet.2 Ter zitting is gebleken dat de eigenaar van het perceel op het moment van de aanvraag bestuurder was van de stichting. Gelet daarop acht de rechtbank niet aannemelijk dat zij bezwaar had tegen het bouwen van het bouwwerk en dat het bouwplan niet gerealiseerd zou kunnen worden.

5. De omgevingsvergunning voor de activiteit: bouwen van een bouwwerk

Limitatief imperatief stelsel

5.1 Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk. Het toetsingskader voor die omgevingsvergunning staat opgenomen in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die bepaling bevat een zogenoemd limitatief imperatief stelsel: wanneer één van de weigeringsgronden aan de orde is, moet het college de omgevingsvergunning weigeren (imperatief) en daarnaast mag het college de aanvraag alleen weigeren wanneer één van de daar genoemde weigeringsgronden aan de orde is (limitatief). Dat laatste betekent dat het college de omgevingsvergunning niet mag weigeren om andere redenen dan die staan genoemd in voornoemde bepaling. Het college heeft dus geen ruimte om een eigen belangenafweging te maken.3 Gelet daarop heeft het college het bouwplan niet kunnen en mogen toetsen aan het door eiser 2 genoemde KustPact.

Strijd met het bestemmingsplan

5.2 Het college is op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo niet bevoegd een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk te verlenen, wanneer het bouwplan – of het beoogd gebruik van het bouwwerk – in strijd is met het bestemmingsplan.

5.3 Eiser 2 heeft aangevoerd dat het bouwplan en het beoogde gebruik in strijd zijn met het bestemmingsplan. Hij vreest dat de woning gebruikt zal worden voor recreatief verblijf en als restaurant. Deze functie is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Verder staat volgens hem op de bestemmingsplankaart geen bouwvlak ingetekend.

5.4 De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met bestemmingsplan [plaatnaam3] . In dat bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming ‘Wonen’ toegekend en is vrijwel het hele perceel op de bestemmingsplankaart aangewezen als bouwvlak.4 Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het college niet had hoeven aannemen dat het bouwwerk gebruikt zal gaan worden voor het – in strijd met de bestemming – exploiteren van een horecabedrijf of voor recreatief verblijf. Bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan dient volgens vaste rechtspraak van de ABRvS niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient ook te worden beoordeeld of het bouwwerk met het oog op zodanig gebruik zal worden gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Bij de beoordeling van de aanvraag mag het college ervan uit gaan dat een bouwwerk zal worden gebruikt op de wijze zoals omschreven is in de aanvraag, tenzij redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt.5 In de aanvraag staat dat de bouw van een woning wordt aangevraagd en dat deze gebruikt zal worden voor eigen bewoning. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt op geen enkele...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT