Uitspraak Nº AWB- 21_543 VV en AWB- 20_6837. Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2021-03-26

ECLIECLI:NL:RBZWB:2021:1476
Docket NumberAWB- 21_543 VV en AWB- 20_6837
Date26 Marzo 2021
CourtRechtbank Zeeland-West-Brabant (Neederland)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/543 WABOA VV en BRE 20/6837 WABOA

uitspraak van 26 maart 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

1 [naam verzoekers 1] , te [vestigingsplaats verzoekers 1] ,

2. [naam verzoekers 2] , te [vestigingsplaats verzoekers 2] ,

3. [naam verzoekers 3] , te [vestigingsplaats verzoekers 3] ,

4. [naam verzoekers 4] , te [vestigingsplaats verzoekers 4] ,

gemachtigde: G.J.C. Buth of H.J. Visser,

tezamen, verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen - Duiveland, verweerder.

Als vergunninghouder heeft aan het geding deelgenomen:

[naam vergunninghouder] , te [woonplaats vergunninghouder] ,

gemachtigde: mr. A.M.F. van Rooy - de Rooij.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning van het college van 14 april 2020 (bestreden besluit) voor het bouwen van een kampeerhuis op het adres [adres perceel] te [plaats perceel] (hierna: het perceel). Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.


Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 12 maart 2021. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door G.J.C. Buth. Namens het college was mr. L.P. Koster-Braad en namens de Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland (Gedeputeerde Staten) was M.C.T. van Aubel aanwezig. Vergunninghouder is samen met zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1. Feiten

Vergunninghouder heeft op 25 april 2018 een aanvraag ingediend bij het college voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw kampeerhuis met kelder ter vervanging van een huidige stacaravan op het perceel. Voor het aanleggen van de kelder zullen bemalingswerkzaamheden in de grond moeten worden uitgevoerd.

Het college heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast.

Op 14 december 2018 heeft het college de Gedeputeerde Staten verzocht om een verklaring van geen bedenkingen, omdat het perceel in de nabijheid van Natura 2000-gebied [naam Natura 2000-gebied] is gelegen.1 Gelet daarop konden significante negatieve gevolgen voor het natuurgebied bij voorbaat niet worden uitgesloten.

Op 29 april 2019 heeft het college gedurende zes weken een ontwerpbesluit ter inzage gelegd strekkende tot het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning. De ontwerp verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten heeft tegelijkertijd ter inzage gelegen.

Verzoekers hebben daar een zienswijze tegen ingediend.

Op 27 januari 2020 hebben Gedeputeerde Staten een definitieve verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Op 9 april 2020 heeft de gemeenteraad van de gemeente Schouwen – Duiveland een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.

Bij besluit van 14 april 2020 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan en handelen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden.

Verzoekers hebben daar op 28 mei 2020 beroep tegen ingesteld.


2. Gronden

Verzoekers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Zij stellen dat het college heeft verzuimd om de bouwtekening samen met het ontwerpbesluit ter inzage te leggen. Daarnaast had het college geen toestemming mogen verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Voor het bouwplan was een wijziging van het bestemmingsplan vereist. Het bouwplan is volgens verzoekers ook in strijd met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 6’. In aanvulling daarop hebben verzoekers verschillende argumenten aangevoerd ter onderbouwing dat de afwijking van het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daar hebben verzoekers aan toegevoegd dat Gedeputeerde Staten ten onrechte een verklaring van geen bedenkingen hebben afgegeven, omdat niet voldoende is onderbouwd dat het initiatief geen significante negatieve gevolgen zal hebben voor Natura 2000-gebied [naam Natura 2000-gebied] of beschermde soorten.

3. Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.2

De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.

4. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

5. De omgevingsvergunning

5.1

Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van het kampeerhuisje, het afwijken van het bestemmingsplan en voor mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebied [naam Natura 2000-gebied] .

Bouwen

5.2

De activiteit bouwen ziet op het bouwen van een kampeerhuis. Uit de bij de aanvraag gevoegde bouwtekening blijkt dat het gaat om een kampeerhuisje met een bouwhoogte van 5.5 meter, een gebruiksoppervlakte van 60 m2 (begane grond) en 24 m2 (verdieping) en een verblijfsoppervlakte (keuken, woonkamer en slaapkamer) van 48.7 m2.


Afwijken van het bestemmingsplan

5.3

Volgens het college is het bouwplan in strijd met bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] . Uit de ruimtelijke onderbouwing - waar het college in het bestreden besluit naar verwijst - blijkt dat het bouwplan is getoetst aan het bestemmingsplan dat is vastgesteld in 2014. In dat bestemmingsplan was de bestemming ‘Recreatie – Kampeerterrein’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 6’ aan het perceel toegekend. Daarnaast gold de functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – kwaliteitseis - 1’ en was als maatvoering vermeld: ‘maximum aantal standplaatsen: 1’. Volgens de ruimtelijke onderbouwing is het binnen die gronden niet mogelijk om een kampeerhuisje op te richten. Op het terrein kan slechts één standplaats worden opgericht en uit de definitiebepaling van ‘standplaats’ blijkt dat geen permanente standplaats in de vorm van een kampeerhuisje mag worden gerealiseerd. Voor deze afwijking van het bestemmingsplan heeft het college toestemming verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ter zitting heeft het college daar desgevraagd aan toegevoegd dat het bouwplan ook in strijd is met de herziening van het bestemmingsplan dat is vastgesteld in 2019. Op grond van dat bestemmingsplan zou een kampeerhuisje alleen zijn toegestaan, wanneer op de plankaart een aanduiding zou zijn opgenomen met het maximaal aantal kampeerhuisjes dat is toegestaan.

Natuur

5.4

Daarnaast ziet de omgevingsvergunning op het verrichten van een activiteit in de nabijheid en met mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebied [naam Natura 2000-gebied] . Gedeputeerde Staten hebben een verklaring van geen bedenkingen afgegeven voor het initiatief, omdat volgens het bestuursorgaan uit een passende beoordeling is gebleken dat het bouwplan geen significant negatieve effecten zal hebben op het Natura 2000-gebied en ook ten aanzien van beschermde soorten geen sprake zal zijn van overtredingen van de Wet natuurbescherming.

6. Artikel 6:13 van de Awb

6.1

Vergunninghouder heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan artikel 6:13 van de Awb, omdat alleen [naam verzoekers 2] een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit. Die zienswijze is medeondertekend door de overige verzoekers, maar door hen is geen machtiging overgelegd in die fase. Het beroep is ingesteld door [naam verzoekers 1] , maar is volgens vergunninghouder niet mede ingediend namens [naam verzoekers 2] of de overige verzoekers. De in beroep overgelegde machtigingen dateren van na het indienen van het beroepschrift.

6.2

Uit artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen een besluit waarover die persoon geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze hem redelijkerwijs niet kan worden verweten.

6.3

De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekers machtigingen hebben overgelegd waarin staat dat verzoekers [naam verzoekers 1] machtigen om namens hen te procederen bij de rechtbank. Dat die machtigingen dateren van na de datum van het indienen van beroep acht de rechtbank niet relevant. De voorzieningenrechter ziet zich gelet op een uitspraak van het Hof van Justitie2 van de Europese Unie voor de vraag gesteld of artikel 6:13 van de Awb aan verzoekers zou kunnen worden tegengeworpen. In die uitspraak heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat toepassing van artikel 6:13 van de Awb in strijd is met artikel 9, tweede lid, van het Verdrag van Aarhus, wanneer door een non-gouvernementele organisatie geen zienswijze is ingediend en de zaak betrekking heeft op een milieuaangelegenheid waarop het Verdrag van Aarhus van toepassing is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft overwogen dat daar sprake van is bij een activiteit die in bijlage 1 van het Verdrag van Aarhus wordt genoemd of bij een andere activiteit met aanzienlijke milieueffecten.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat het initiatief waarvoor vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft aangevraagd ziet op een milieuaangelegenheid, omdat het een initiatief is dat aanzienlijke milieueffecten kan hebben voor met name de omliggende natuur. Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat artikel 6:13 van de Awb in het geheel genomen niet aan verzoekers kan worden tegengeworpen.


...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT