Uitspraak Nº AWB/ROE 19/2286. Rechtbank Limburg, 2020-12-24

ECLIECLI:NL:RBLIM:2020:10325
Docket NumberAWB/ROE 19/2286
Date24 Diciembre 2020
RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB/ROE 19/2286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2020 in de zaak tussen [eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H.E. Overhof).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om individuele inkomstentoeslag op grond van artikel 36 van de Participatiewet (Pw) afgewezen.

Bij besluit van 9 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 15 september 2020 heeft eiseres op het verweerschrift gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Op 4 april 2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend bij verweerder voor individuele inkomenstoeslag.

1.2.

Uit de rapportage van 25 april 2019 blijkt dat eiseres vanaf 1 december 2017 als alleenstaande moet worden aangemerkt, omdat haar echtgenoot op die datum is overleden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het inkomen van eiseres in de periode van 4 april 2016 tot 1 december 2017, bestaande uit een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheid (WAO) van haar echtgenoot en algemene heffingskorting, hoger was dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Omdat dit binnen de referteperiode valt heeft verweerder de aanvraag van eiseres bij het primaire besluit afgewezen.

1.3.

In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat verweerder de hulpbehoevendheidstoeslag, die deel uitmaakte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van haar echtgenoot, ten onrechte als inkomen heeft aangemerkt. Volgens eiseres bedroeg deze toeslag 25% van die uitkering.

1.4.

Tijdens de hoorzitting in bezwaar werd afgesproken dat eiseres bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) zou navragen wat de hoogte was van de netto WAO-uitkering exclusief de hulpbehoevendheidstoeslag over de periode van 4 april 2016 tot 1 december 2017.

1.5.

Bij brief van 17 mei 2019 heeft het UWV aan eiseres bericht dat het UWV niet de mogelijkheid heeft om deze bruto-uitkering om te rekenen naar een netto-uitkering. Het UWV heeft in deze brief wel een overzicht van de bruto WAO-uitkering exclusief de hulpbehoevendheidstoeslag verstrekt over de periode van 4 april 2016 tot

1 december 2017.

1.6.

Bij brief van 20 juni 2019 heeft het UWV aan eiseres de uitkeringsspecificaties van de uitkeringen van de echtgenoot van eiseres op grond van de WAO en de Toeslagenwet (TW) toegestuurd over de periode van 4 april 2016 tot 1 december 2017. In deze brief staat ook het volgende: “Daarnaast geven wij u nogmaals expliciet aan dat wij NIET bij machte zijn om een betaling welke in het verleden heeft plaatsgevonden, netto te specificeren. Dit is voor ons helaas niet mogelijk! Dit hebben wij ook reeds vermeld in ons schrijven van 17 mei 2019 en dit hebben wij de collega van mevrouw Overhof van de gemeente Maastricht ook reeds telefonisch laten weten.”

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT