Uitspraak Nº AWB/ROE 19/3212. Rechtbank Limburg, 2020-09-01

ECLIECLI:NL:RBLIM:2020:6467
Date01 Septiembre 2020
Docket NumberAWB/ROE 19/3212
RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB/ROE 19/3212

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2020 in de zaak tussen Stichting Argus Buurtplatform Statenkwartier, te Maastricht, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder,

(gemachtigden: mr. M.C.W. Ploum en mr. C.M.J.J. Erdkamp).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting The Masters, te Maastricht,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de bestemming van het pand [adres] te [plaats] naar horeca/maatschappelijk.

Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.

Bij besluit van 28 februari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit, ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het besluit van 28 februari 2018 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Bij uitspraak van 15 maart 2019 met procedurenummer AWB 18/1021 heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit van 28 februari 2018 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van de uitspraak.

Bij besluit van 7 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres (opnieuw) ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020, waar eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [naam 1] , vergezeld door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghoudster is verschenen, vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 4 augustus 2017 heeft vergunninghoudster een aanvraag bij verweerder ingediend voor een omgevingsvergunning om het door haar gehuurde pand [adres] in [plaats] te mogen gebruiken voor horeca en maatschappelijke doeleinden. De aanvraag ziet op de begane grond van het gebouw, waarin een kookschool, restauratieve voorziening en een productiekeuken is gerealiseerd ten behoeve van de bewoners en de bezoekers van het ‘ [naam woonvoorziening] ’, een woonvoorziening voor kwetsbare doelgroepen en gemeenschapshuis. Deze functies bieden de bewoners en deelnemers aan het [naam woonvoorziening] de mogelijkheid om actief te participeren en een bijdrage te leveren aan de maatschappij, aldus vergunninghoudster

2. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 15 maart 2019 heeft verweerder bij het bestreden besluit met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 9 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Ter nadere motivering heeft verweerder in het bestreden besluit vermeld dat de kruimelgevallenregeling wordt toegepast met dien verstande dat de bestemming Horeca categorie 3 enkel mogelijk is als deze gekoppeld en ondergeschikt is aan de bestemming maatschappelijke doeleinden. Dit betekent dat enkel horecaconcepten zonder winstoogmerk (paracommerciële horeca) op deze locatie zijn toegestaan. Met deze toevoeging wil verweerder waarborgen dat in het pand alleen horeca mogelijk is die gekoppeld en ondergeschikt is aan de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’. Reguliere horeca is op dit adres nooit mogelijk zonder het wijzigen van het bestemmingplan, aldus verweerder.

3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een beroep op betalingsonmacht voor het griffierecht gedaan.

Ten aanzien van het beroep op betalingsonmacht voor het griffierecht.

4. Naar aanleiding van het beroep op betalingsonmacht ter zake van betaling van het griffierecht, overweegt de rechtbank dat eiseres in de gelegenheid is gesteld stukken aan te leveren om haar beroep op betalingsonmacht te onderbouwen. De gemachtigde van eiseres heeft afschriften van een zakelijke rekening over de periode van 30 december 2019 tot en met 4 februari 2020 overgelegd waarop een beginsaldo van € 604,72 en een eindsaldo van

€ 472,18 is vermeld. Bij de behandeling van het beroep ter zitting is een afschrift overgelegd over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020, die een beginsaldo van

€ 541,82 vermeldt en een eindsaldo van - € 1,96. Op het afschrift is te zien dat het griffierecht in deze zaak ‘onder protest’ is betaald. De bijschrijvingen in deze periode bestaan uit twee leningen en een overschrijving van de gemeente Maastricht ter zake van ‘griffiekosten’. Eiseres betoogt dat zij als vrijwilligersorganisatie die zich voor het algemeen belang inzet, vrijgesteld zou moeten worden van betaling van griffierecht. Eiseres is van mening dat door de verplichting tot het betalen van griffierecht de toegang tot de rechter wordt belemmerd, hetgeen zij in strijd acht met artikel 6 van het EVRM.

5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) meermaals heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4082 en 6 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4443) heeft de wetgever met de heffing van het griffierecht in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT