Uitspraak Nº BK-17/00492. Gerechtshof Den Haag, 2019-09-18

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:2482
Docket NumberBK-17/00492
Date18 Septiembre 2019
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-17/00492

Uitspraak van 18 september 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A] )

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [B] en [C] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 april 2017, nummer SGR 16/7655.

Procesverloop
1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.416 (de aanslag). Bij beschikking is € 766 belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de aanslag en de beschikking belastingrente gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft het Hof de volgende nadere stukken ontvangen:

- op 14 juli 2017, 25 september 2017, 22 november 2017, 28 november 2017 en 4 december 2017 van de zijde van belanghebbende;

- op 21 november en 30 november 2017 van de zijde van de Inspecteur.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 december 2017. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens behandeld de hoger beroepen met kenmerken BK-17/00418 en BK-17/00488 betreffende andere zogenoemde Rijnvarenden. Hetgeen ter zitting wordt aangevoerd in een van de zaken wordt geacht te zijn aangevoerd in alle zaken tenzij dat niet op de betreffende zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is voor elke zaak een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt dat op 19 januari 2018 aan partijen in afschrift is gezonden.

1.6.

Het Hof heeft partijen bij de brief van 19 januari 2018 laten weten dat het het onderzoek van de zaak heropent. Vervolgens heeft tussen het Hof en partijen de volgende briefwisseling plaatsgevonden:

- Faxbericht van 31 januari 2018 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief van 5 februari 2018 van de Inspecteur;

- Brief van 12 februari 2018 van de Inspecteur;

- Faxbericht van 28 februari 2018 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief van 9 maart 2018 van het Hof;

- Brief van 19 maart 2018 van de Inspecteur;

- Faxbericht van 2 april 2018 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief van 3 april 2018 van de Inspecteur;

- Brief van 17 april 2018 van het Hof;

- Faxbericht van 20 april 2018 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief van 28 augustus 2018 van de Inspecteur;

- Faxbericht van 8 september 2018 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief Hof 18 april 2019 van het Hof;

- Brief van 29 april 2019 van de Inspecteur;

- Faxbericht van 14 mei 2019 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Brief van 27 mei 2019 van de Inspecteur;

- Faxbericht van 19 juni 2019 en 21 juni 2019 van de gemachtigde van belanghebbende;

- Faxbericht van 27 juni 2019 van de gemachtigde van belanghebbende.

De correspondentie van een partij is steeds in afschrift aan de wederpartij gezonden.

1.7.

Een nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 juli 2019. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens behandeld de in 1.5 vermelde hoger beroepen. Hetgeen ter zitting is aangevoerd in een van de zaken wordt geacht te zijn aangevoerd in alle zaken tenzij dat niet op de betreffende zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is voor elke zaak een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten
2.1.

Belanghebbende, geboren [in] 1977, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in [Z] .

2.2.

Belanghebbende heeft in het jaar 2013 in loondienst gewerkt op binnenschepen die varen binnen de Europese Unie, voornamelijk in het stroomgebied van de Rijn. De werkzaamheden werden volgens de verklaring van belanghebbende die op 8 december 2015 bij de Belastingdienst is binnengekomen en een e-mailbericht van 7 augustus 2016 van de gemachtigde van belanghebbende verricht op de volgende schepen:

Periode

Binnenschip

Eigenaar/exploitant

1 januari t/m 15 januari

[D] (thans [D] )

[E] , [F]

16 januari t/m 1 maart

Niet bekend

1 maart t/m 30 september

[G]

Beheersmaatschappij mts. [G] B.V. h.o.d.n. [G] B.V. te [H]

1 oktober t/m 31 december

[I]

[J] CV [K] .

De hierboven vermelde schepen worden hierna aangeduid als: de schepen.

De schepen staan in Nederland geregistreerd.

2.3.

Belanghebbende stond het gehele jaar 2013 op de loonlijst van [L] Limited te [M] , Cyprus ( [L] ).

2.4.

Door de Inspectie Leefomgeving en Transport zijn ten behoeve van voornoemde schepen Rijnvaartverklaringen afgegeven.

2.5.

[L] heeft zich met betrekking tot het onderhavige tijdvak niet bij de Inspectie Leefomgeving en Transport gemeld als exploitant van de schepen. Evenmin hebben de in 2.2 genoemde eigenaren gemeld bij genoemde Inspectie dat sprake is van exploitatie van de schepen door een ander dan henzelf.

2.6.

Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.106. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur een bedrag van € 2.690 aan ingehouden sociale zekerheidspremies (“social insurance fund”) in aftrek aanvaard en het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 32.416. Het bedrag aan ingehouden loonheffing heeft de Inspecteur vastgesteld op nihil. Belanghebbende heeft in bezwaar om vrijstelling van premies volksverzekeringen verzocht.

2.7.

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft op 24 juni 2014 aan belanghebbende een A1-verklaring gegeven, waarin is vermeld dat vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 op hem de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving van toepassing is met betrekking tot zijn werkzaamheden voor [L] . De SVB heeft het bezwaar tegen de A1-verklaring afgewezen. [L] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 30 maart 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1578, heeft Rechtbank Noord-Nederland het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de SVB opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De SVB en [L] hebben tegen de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).

2.8.

De CRvB heeft op 29 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4469, de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland bevestigd en de SVB opgedragen binnen twaalf weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De SVB heeft op 20 maart 2018 het bezwaar gegrond verklaard en de beslissing en de A1-verklaring van 24 juni 2014 herroepen. Vervolgens heeft de SVB een nieuw besluit genomen, waarin op grond van artikel 16, tweede en derde lid, van Verordening (EG) 987/2009 ten aanzien van belanghebbende over de periode van 1 januari 2013 tot en met 28 februari 2014 de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving van toepassing is verklaard, en een nieuwe A1-verklaring gegeven voor deze periode.

2.9.

[L] heeft tegen het besluit van de SVB beroep ingesteld bij de CRvB. De CRvB heeft op 28 februari 2019, ECLI:NL:2019:852, het beroep ongegrond verklaard.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen.

“Premievrijstelling

5. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 16 van de Verordening (EG) 987/2009 door de SVB bij besluit van 24 juni 2014 aan [belanghebbende] een A1-verklaring is afgegeven, waarin is vastgesteld dat op basis van artikel 13 van de Verordening (EG) nr. 883/2004 de Nederlandse sociale wetgeving op hem van toepassing is. Anders dan [belanghebbende] meent, volgt uit de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2016, niet dat de A1-verklaring is vernietigd. Het vernietigde besluit betreft immers alleen de beslissing op het bezwaar (het bestreden besluit) tegen de A1-verklaring. De rechtbank Noord-Nederland heeft de SVB daarbij opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar maar dit heeft niet tot gevolg dat de aan [belanghebbende] verstrekte A1-verklaring niet langer geldig is. De SVB heeft ook hoger beroep ingesteld...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT