Uitspraak Nº BK-18/00473 tot en met BK-18/00481. Gerechtshof Den Haag, 2019-03-13

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:551
Date13 Marzo 2019
Docket NumberBK-18/00473 tot en met BK-18/00481
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-18/00473 t/m 18/00481

Uitspraak van 13 maart 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag,

(vertegenwoordigers: B.A.E.M. Meulendijks en D.M. Stalenberg), de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 februari 2018, nummers SGR 17/5711, 17/5712, 17/5714, 17/5715, 17/5717, 17/5718 en 17/5720 t/m 17/5722, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslagen en beschikkingen.

Aanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting (IB) opgelegd naar de volgende belastbare inkomens uit sparen en beleggen, en heeft belanghebbende bij gelijktijdig gegeven beschikkingen de volgende bedragen aan heffingsrente respectievelijk belastingrente in rekening gebracht.

Aanslag

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Heffingsrente/ belastingrente

IB 2006

€ 39.180

€ 1.522

IB 2007

€ 44.856

€ 1.103

IB 2008

€ 48.659

€ 600

IB 2009

€ 53.108

€ 365

IB 2010

€ 58.556

-

IB 2011

€ 62.645

€ 199

IB 2012

€ 82.497

-

IB 2013

€ 97.816

-

IB 2014

€ 105.532

-

1.2.

De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de beschikking heffingsrente bij de aanslag IB 2007 gegrond verklaard en de beschikking verminderd tot een bedrag van € 485. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen en de overige beschikkingen heffingsrente en belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep
2.1.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 augustus 2018. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten
3.1

Belanghebbende is geboren [in] 1952, heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in de onderhavige jaren in Nederland.

3.2.

Belanghebbende heeft van november 1985 tot en met januari 1988 in Zwitserland gewerkt en daarna van februari 1988 tot en met augustus 2004 bij het hoofdkantoor van het Europees Octrooi Bureau in München.

3.3.

Vervolgens is belanghebbende vanaf 1 september 2004 tot en met 31 december 2014 in dienstbetrekking werkzaam geweest bij de vestiging van het Europees Octrooi Bureau in Rijswijk (het EOB). Hij behoorde tot de personeelsleden die hun werkzaamheden in Nederland uitoefenen in rang A4(2) van Directorate Advisor.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende overwogen.

“10. De rechtbank overweegt in navolging van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 19 oktober 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3314, het volgende.

11. [Belanghebbende] bepleit voor de onderhavige jaren vrijstelling van het inkomen uit sparen en beleggen op grond van internationaal verdragsrecht. Omdat [belanghebbende] de Nederlandse nationaliteit bezit, is artikel 10 van de Zetelovereenkomst, dat aan degenen werkzaam in rang A4 een gelijk voorrecht toekent als aan diplomatieke ambtenaren van de diplomatieke vertegenwoordigingen die in Nederland zijn gevestigd overeenkomstig het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, niet van toepassing (zie lid 6 van dat artikel). Mitsdien is ook niet van toepassing artikel 37 van het Verdrag van Wenen en het voorrecht van artikel 34 van dat Verdrag dat van belastingheffing het inkomen uit bronnen in de ontvangststaat van belastingheffing uitzondert. Ook voormeld artikel 37 zondert de “nationals van de receiving state” uit. In het geval van [belanghebbende] is slechts artikel 16 van het Protocol van toepassing waarin is bepaald dat het salaris en emolumenten die van het EOB worden ontvangen door de werknemer van het EOB zijn vrijgesteld van nationale inkomstenbelastingheffing, dus niet het inkomen uit sparen en beleggen.

12. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 juli 2011, 10/03467, LJN: BR0387 de vraag of sprake is van discriminatie doordat een voordeel uit sparen en beleggen van de betreffende belanghebbende in aanmerking wordt genomen, terwijl dergelijke voordelen niet in aanmerking worden genomen bij collega's van de belanghebbende werkzaam bij het EOB, die geen onderdaan zijn van Nederland en hier evenmin duurzaam verblijf houden, ontkennend beantwoord en het volgende overwogen:

“5.3.1. Het beleid berust op overeenkomstige toepassing van artikel 37 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 159, hierna: het Verdrag). Hiermee wordt vooruitgelopen op de inwerkingtreding van een daarmee overeenstemmende regeling in de Overeenkomst van 27 juni 2006 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in 's-Gravenhage (Trb. 2006, 155, hierna: de Overeenkomst).

5.3.2.

Ingevolge artikel 37, lid 2, van het Verdrag gelden diplomatieke voorrechten en immuniteiten in de ontvangende staat, waaronder fiscale voorrechten, ook voor leden van het administratieve en technische personeel van een diplomatieke zending. Daarop wordt een uitzondering gemaakt indien deze personen onderdaan zijn van de ontvangende staat of daar duurzaam verblijf houden. Deze uitzondering kan worden verklaard door de band die deze personen hebben met de ontvangende staat, en die rechtvaardigt dat deze staat die personen in de belastingheffing betrekt.

5.3.3.

Bij de Overeenkomst is in 2006 een overeenkomstige regeling getroffen voor personeel dat in Nederland werkzaam is bij het Europees Octrooibureau . De totstandkoming van deze regeling vloeit voort uit beleid dat het kabinet in 2005 heeft vastgesteld ter stimulering van de vestiging van internationale organisaties in Nederland. In het kader van dat beleid heeft het kabinet besloten de medewerkers van internationale organisaties die in Nederland zijn gevestigd op uniforme wijze te behandelen. Daarbij is beoogd aan te sluiten bij een internationaal ontwikkelde praktijk (Kamerstukken II 2004/2005, 30 178, nr. 1, blz. 10-11). Die uniforme behandeling houdt in dat het hoogste personeel van een internationale organisatie eenzelfde behandeling krijgt als diplomaten met gelijke rang van een ambassade, en dat het overige personeel gelijkgesteld wordt met administratief en technisch personeel van een ambassade, onder meer met betrekking tot fiscale voorrechten.

5.3.4.

In artikel 10, lid 2, van de Overeenkomst is daartoe bepaald dat personeelsleden van het Europees Octrooibureau die hun werkzaamheden in Nederland uitoefenen, die - zoals belanghebbende - niet onder de regeling voor de hoogste functionarissen uit het eerste lid vallen en niet behoren tot het zogenoemde bedienend personeel, dezelfde voorrechten en immuniteiten genieten als die welke door Nederland overeenkomstig het Verdrag worden verleend aan administratief en technisch personeel van de diplomatieke vertegenwoordigingen die in Nederland zijn gevestigd.

Voor deze categorie personeelsleden gelden als gevolg daarvan fiscale voorrechten overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag, waaronder voorrechten met betrekking tot de heffing over voordelen uit sparen en beleggen, tenzij het gaat om personen die - zoals belanghebbende - onderdaan zijn van Nederland of in Nederland duurzaam verblijf houden. In artikel 10, lid 6, van de Overeenkomst is bepaald dat dit artikel niet van toepassing is op personen die de Nederlandse nationaliteit bezitten of duurzaam verblijf houden in Nederland. Daarmee kent die regeling eenzelfde beperking van de kring van personen die voor de fiscale vrijstellingen in aanmerking komen als artikel 37, lid 2, van het Verdrag. De verklaring voor deze beperking die hierboven in 5.3.2 is vermeld en die hier ook heeft te gelden, geeft een voldoende grondslag voor het oordeel dat het maken van het door belanghebbende aangevochten onderscheid in de Overeenkomst en in het hiervoor onder 3.1.5 voor 2005 gevoerde beleid niet van redelijke grond ontbloot is.

5.4.

Gelet op het hiervoor in 5.3 overwogene is van discriminatie geen sprake. Het middel van belanghebbende faalt daarom.”

13. [Belanghebbende] heeft gesteld dat hij voordat hij werd aangesteld bij het EOB in Nederland van februari 1988 tot en met augustus 2004 bij het EOB in Munchen heeft gewerkt, aldaar voor de functie bij het EOB in Nederland is geworven en daarom voor wat betreft de vrijstelling gelijk gesteld moet worden met een werknemer van het EOB in Nederland met een andere dan de Nederlandse nationaliteit.

De rechtbank overweegt dat het gegeven dat [belanghebbende] vóór zijn aanstelling bij het EOB in Nederland niet in Nederland woonde, niet wegneemt dat [belanghebbende] de Nederlandse nationaliteit heeft behouden en daarmee de band met Nederland heeft behouden, ook tijdens zijn verblijf buiten Nederland. [Belanghebbende] heeft de Nederlandse nationaliteit en is ingezetene van Nederland. [Belanghebbende] is niet vanuit het buitenland naar Nederland gezonden en is geen buitenlands belastingplichtige. Het aanvullend verdrag beoogt een uniforme regeling te treffen voor diegenen die vanuit het buitenland naar Nederland worden gezonden om alhier te werken voor internationale organisaties die in Nederland een vestiging hebben, een en ander...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT