Uitspraak Nº BK-19/00238. Gerechtshof Den Haag, 2019-09-25

ECLIECLI:NL:GHDHA:2019:2541
Date25 Septiembre 2019
Docket NumberBK-19/00238
CourtGerechtshof Den Haag (Nederland)
GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00238

Uitspraak van 25 september 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: [A] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 31 januari 2019, nummer SGR 18/5288.

1 Procesverloop
1.1.

Aan belanghebbende is een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 47.883 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (bisb) van € 912.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2018 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Vóór de zitting heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Dit stuk is gedagtekend 4 juli 2019 en is in kopie verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019. Partijen zijn verschenen.

1.7.

Na sluiting van het onderzoek is bij het Hof een e-mailbericht van belanghebbende met twee bijlagen binnengekomen. Het Hof vindt in dit bericht geen aanleiding om het onderzoek te heropenen.

2. Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren in 1949 en is gehuwd met [Y] , geboren in 1954. Belanghebbende en zijn echtgenote bewonen een eigen woning en hebben geen schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de woning. Per 1 januari 2015 had de woning een WOZ-waarde van € 280.000.

2.2.

Op 14 april 2017 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend. De aangifte vermeldt - voor zover hier van belang - € 47.883 aan inkomsten uit vroegere dienstbetrekking en AOW, € 1.823 aan kosten voor onderhoud of verbouwing van de eigen woning, waarde van de bezittingen in box 3 van € 94.500, een heffingvrij vermogen van € 48.874 en het aan belanghebbende toe te rekenen gedeelte van de grondslag voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen van € 22.813.

2.3.

Met dagtekening 1 september 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende de onderhavige aanslag opgelegd. De aanslag is vastgesteld zonder toepassing van aftrek van kosten voor onderhoud van de eigen woning.

2.4.

Op 5 september 2017 heeft belanghebbende tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij brief van 10 november 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hij voornemens was het bezwaar af te wijzen en heeft hij belanghebbende gewezen op de mogelijkheid te worden gehoord.

2.5.

Bij brief van 24 november 2017 heeft belanghebbende zijn bezwaar nader gemotiveerd en daarbij ook bezwaar gemaakt tegen de geheven IB/PVV over het bisb en heeft hij aanspraak gemaakt op aftrek van € 10.000 aan advocaatkosten.

2.6.

Op 8 februari 2018 is belanghebbende door de Inspecteur gehoord. Voorafgaand aan de hoorzitting heeft belanghebbende bij brief van 30 januari 2018 zijn aanspraak op de aftrek van de advocaatkosten uitvoerig toegelicht en daarbij aangevoerd dat hij bij de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen zijn ouders door verkeerd handelen van de Belastingdienst werd betrokken in een gerechtelijke procedure.

2.7.

Van de hoorzitting heeft de Inspecteur een verslag opgemaakt. Dit verslag is gedagtekend 12 juni 2018. Bij emailbericht van 9 juli 2018 heeft belanghebbende op het verslag gereageerd. In dit bericht stelt belanghebbende onder meer dat voor wat betreft de algemene heffingskorting, de ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting sprake is van foute regelgeving die leidt tot onrechtmatige belastingheffing. Belanghebbende maakt daarom aanspraak op een extra algemene heffingskorting van € 1.739, een extra ouderenkorting van € 1.117 en een alleenstaande ouderenkorting van € 436.

2.8.

Op 10 juli 2018 heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar op alle onderdelen ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de Rechtbank.

3 Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:

“3.1. [Belanghebbende] stelt dat hij op verzoek de door hem gemaakte kosten van € 1.823 in verband met het nieuwe dakleer voor zijn eigen woning in zijn aangiftebiljet heeft ingevuld, omdat in het aangiftebiljet en in de toelichting daarop naar kosten voor onderhoud of verbouwing van de eigen woning wordt gevraagd. Zowel het aangifteformulier als de toelichting daarop deden volgens [belanghebbende] niet anders verwachten dan dat aftrek van de kosten in lijn is met de belastingwet. [Belanghebbende] verzoekt om aftrek van die kosten.

3.2.

In artikel 3.120 van de Wet IB 2001 zijn de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning genoemd. De in 3.1 hiervoor vermelde kosten vallen daar niet onder. [De Inspecteur] heeft er op gewezen dat het gedeelte van de vraag en de toelichting waar [belanghebbende] zich op beroept, zien op het grotere geheel van de vraag en toelichting die over de eigenwoningschuld gaan. Aan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT