Uitspraak Nº BKDH-21/00591. Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 2022-06-01

ECLIECLI:NL:GHSHE:2022:2238
Docket NumberBKDH-21/00591
Date01 Junio 2022
CourtGerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)
GERECHTSHOF ‘S-HERTOGENBOSCH

Zittingsplaats Den Haag

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BKDH-21/00591

Uitspraak van 1 juni 2022

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 14 mei 2021, nummer BRE 19/1406.

Procesverloop
1.1.

De Inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking

genomen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) met betrekking tot een op te leggen aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 345. De beslissing van de Rechtbank luidt:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de informatiebeschikking, maar uitsluitend wat betreft de vragen over de buitengewone last, de overige bedrijfskosten en de gevormde voorziening;

- veroordeelt de minister tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 167;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 aan deze vergoedt;

- stelt belanghebbende een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag dat deze uitspraak is verzonden, om alsnog te voldoen aan de informatiebeschikking.”

1.4.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 541. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 19 april 2022. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende in de zaken met nummers BKDH-21/00584 tot en met BKDH-21/00590 en BKDH-21/00592 en BKDH-21/00593 en de zaken van [A] met nummers BKDH-21/00594 tot en met BKDH-21/00599. Al hetgeen in een zaak is aangevoerd wordt, voor zover van belang, geacht ook in de andere zaken te zijn aangevoerd, tenzij het specifiek op een bepaalde zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten
2.1.

[A] is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende.

2.2.

Belanghebbende heeft op 24 maart 2018 voor het jaar 2016 de aangifte vennootschapsbelasting ingediend naar een belastbare winst van € 163.745 negatief.

2.3.

Bij brief van 28 mei 2018 heeft de Inspecteur vragen gesteld aan belanghebbende over de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2016. In die brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Aangifte vennootschapsbelasting 2016

Tot slot vraag ik uw aandacht voor het volgende. Op 23 maart jl. is de aangifte vennootschapsbelasting van [belanghebbende] ingediend via het kantoor van [Administratiekantoor B] te [vestigingsplaats] . Ik heb een vraag over de in deze aangifte verantwoorde buitengewone last van € 130.458. Ik ontvang graag een toelichting op deze last onder toezending van de jaarrekening 2016 van [belanghebbende]. Kan ik voor deze vraag bij u terecht of bij het administratiekantoor?”

2.4.

Bij brief van 29 juni 2018 heeft de Inspecteur aanvullende vragen gesteld over de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2016. In die brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Op 28 mei jl. zond ik u een brief waarin ik u het volgende vroeg over de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2016:

‘Op 23 maart jl. is de aangifte vennootschapsbelasting van de BV ingediend via het kantoor van [Administratiekantoor B] te [vestigingsplaats] . Ik heb een vraag over de in deze aangifte verantwoorde buitengewone last van € 130.458. Ik ontvang graag een toelichting op deze last onder toezending van de jaarrekening 2016 van de BV. Kan ik voor deze vraag bij u terecht of bij het administratiekantoor?’.

U heeft niet op mijn brief gereageerd. Ik verzoek u dit alsnog spoedig te doen, doch uiterlijk binnen drie weken na dagtekening van deze brief. Omdat ik de jaarrekening nog niet heb ontvangen, zal ik de aanvullende vragen die ik heb hierna alvast specificeren. Ook op deze vragen wil ik binnen drie weken na dagtekening van deze brief reactie.

Afname vordering(en) op aandeelhouder met € 192.328

Ultimo 2015 had [belanghebbende] een vordering groot € 192.328. Deze is geheel afgenomen in 2016. Ik verzoek u mij te onderbouwen op welke wijze de vordering is betaald aan [belanghebbende]. Ik ontvang daarbij graag bewijsstukken van de ontvangsten en ook de bijbehorende leningsovereenkomst(en).

Afname overige vordering met € 130.479

Ultimo 2015 had [belanghebbende] een vordering groot € 130.953. Deze is nagenoeg geheel afgenomen in 2016. Waarschijnlijk ziet de afwaarderingslast op deze vordering? Ik verzoek u mij de afname te onderbouwen onder toezending van ontvangstbewijzen en ook de bijbehorende leningsovereenkomst(en).

Afname schuld(en) aan aandeelhouder met € 152.573

Ultimo 2015 had [belanghebbende] een schuld groot € 226.175. Deze is in 2016 afgenomen met € 152.573 tot € 73.818. Ik verzoek u mij inzage te geven in het verloop van deze schuld(en). Ik ontvang daarbij graag betalingsbewijzen en ook de bijbehorende leningsovereenkomst(en).

(…)

Ik zie dat de boekwaarde van alle activa van [belanghebbende] op dit moment lager is, dan de op de balans opgenomen voorziening. Verwacht u dat [belanghebbende] in de toekomst aan de verplichting kan voldoen? Is het recht naar uw mening nog voor verwezenlijking vatbaar?

Rechtbankuitspraak 24-8-2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:4644)

[Belanghebbende] heeft in 2017 een rechtzaak gevoerd inzake een authentieke akte. Uit de openbare rechtbankuitspraak maak ik op dat u in 2016 een (vaststellings)overeenkomst vast wilde leggen in een akte. Uiteindelijk is de akte niet bij deze notaris gepasseerd. Graag ontvang ik van u:

 De conceptakte zoals u deze in eerste aanleg op 13 oktober 2016 aan de notaris heeft aangeboden ter vastlegging in een akte;

 Een toelichting op hetgeen u vast wenste te leggen, voorzover dat niet al duidelijk blijkt uit de conceptakte.

Indien er nadien op een andere wijze vastlegging heeft plaatsgevonden (onderhandse akte of een akte bij een andere notaris), verzoek ik u mij deze documentatie eveneens te zenden.

Ik wijs u erop dat u verplicht bent om mij voorgaande inlichtingen te verstrekken. Dit volgt uit artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.”

2.5.

Bij brief van 27 juli 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld om de onder 2.4 vermelde vragen te beantwoorden.

2.6.

Belanghebbende heeft bij brief van 2 augustus 2018 gereageerd op het informatieverzoek van de Inspecteur.

2.7.

Met dagtekening 15 oktober 2018 heeft de Inspecteur de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld. In de informatiebeschikking is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Op 28 mei 2018, 29 juni 2018 en 27 juli 2018 zond ik u vragenbrieven respectievelijk

herinneringsbrieven met betrekking tot de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting 2016 van [belanghebbende].

Gevraagde informatie

Voor een uitgebreide toelichting op de informatie die ik gevraagd heb, verwijs ik naar mijn brief van 29 juni 2018. Een kopie van deze brief treft u als bijlage aan. Samenvattend heb ik de volgende gegevens opgevraagd:

 Kopie jaarrekening 2016;

 Documentatie die betrekking heeft op de afname van de vordering(en) op aandeelhouder met € 192.328, alsmede een toelichting;

 Documentatie die betrekking heeft op de afname van een vordering groot € 130.953, alsmede een toelichting;

 Documentatie die betrekking heeft op de afname van de schuld(en) aan aandeelhouder met € 152.573, alsmede een toelichting;

 (…)

 Toelichting op de vraag óf en op welke wijze [belanghebbende] verwacht aan haar verplichtingen terzake de opgenomen voorziening kan voldoen;

 Alle documentatie aangaande de gerechtelijke procedure met nr. ECLI:NL:RBOBR:2017:4644.

De beantwoording van mijn vragen is noodzakelijk voor een gedegen behandeling van de ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2016. Op 2 augustus 2018 reageerde u op mijn laatste schrijven via een klachtenbrief. Een inhoudelijke reactie op mijn vragen heeft u nooit gegeven.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld:

Vooraf: griffierecht

4.1.1.

Tijdens de zitting van 15 april 2021 zijn meerdere zaken van belanghebbende behandeld. Het beroepschrift in een deel van die zaken is ingediend in 2018, het beroepschrift dat ziet op de overige behandelde zaken is in 2019 ingediend. Belanghebbende stelt dat – voor zover hier van belang – vanwege de samenhang tussen de diverse procedures slechts eenmaal griffierecht is verschuldigd voor de zaken van belanghebbende waarvoor het gezamenlijke beroepschrift in 2019 is ingediend.

4.1.2.

De rechtbank verwerpt dit standpunt van belanghebbende. Op grond van artikel 8:41, lid 3, Algemene wet bestuursrecht is onder meer eenmaal griffierecht verschuldigd indien het beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten is gericht. Het onderhavige beroepschrift...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT