Uitspraak Nº C/05/398354 / HZ ZA 22-16. Rechtbank Gelderland, 2022-10-05

ECLIECLI:NL:RBGEL:2022:5834
Docket NumberC/05/398354 / HZ ZA 22-16
Date05 Octubre 2022
CourtRechtbank Gelderland (Neederland)

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zutphen

zaaknummer / rolnummer: C/05/398354 / HZ ZA 22-16

Vonnis van 5 oktober 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. A. Wiltink te Doetinchem,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. E.H. Steentjes te Lichtenvoorde, gemeente Oost Gelre.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 2 juni 2022.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

Partijen zijn broers van elkaar. Zij hebben vanaf oktober 1998 gezamenlijk “ [v.o.f.] ” (hierna: de v.o.f.) geëxploiteerd. Deze vennootschap onder firma is per 1 juli 2010 beëindigd. In de “OVEREENKOMST VAN ONTBINDING VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA” (hierna: de beëindigingsovereenkomst), door partijen getekend op 7 maart 2013 (productie 1 bij de dagvaarding), is onder meer het volgende opgenomen:

“(…)

In aanmerking nemende:

(…)

- dat de ondergetekenden deze activiteiten per 1 juli 2010 hebben gesplitst in een kwekerij en een hoveniersbedrijf en dat de gezamenlijk eigendom is blijven bestaan van het onroerend goed en de daarop rustende financieringen.

(…)

Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

1. [gedaagde] verkrijgt de volledige eigendom van het onroerend goed, te weten de gronden en de bedrijfsopstallen, onder de verplichting om de gehele financieringsverplichting van de Rabobank voor zijn rekening te nemen, tegen finale kwijting

(…)

3. De onderlinge lening, betreffende een verschuldigde bedrag per heden van

€ 82.171,-- zal worden voldaan cq worden verrekend in een periode van 10 jaar. Lopende achterstanden , vastgesteld op een bedrag van 7.171,00 worden verrekend, waarna een bedrag resteert aan lening ad € 75.000.

Betaling cq verrekening zal geschieden door een leveringsverplichting van [gedaagde] om aan [eiser] jaarlijks te leveren een hoeveelheid planten van € 7.500,--. [eiser] heeft derhalve jaarlijks een recht op levering van een hoeveelheid planten.

De prijs van de af te nemen cq te leveren planten zal worden gebaseerd op de handelswaarde, zoals deze is opgenomen in de prijslijst, zoals [gedaagde] deze jaarlijks aan zijn afnemers presenteert. Deze handelslijst met beschikbare planten zal jaarlijks aan [eiser] worden overhandigd.

(…)”

2.2.

In het kader van de splitsing van de activa van de v.o.f. is van zowel [v.o.f. eiser] (hierna: de eenmanszaak van [eiser] ) als [v.o.f. gedaagde] (hierna: de eenmanszaak van [gedaagde] ) een inventarisstaat per 1 juli 2010 opgemaakt (productie D van [gedaagde] ). In de inventarisstaat van de eenmanszaak van [gedaagde] is onder meer opgenomen de frees (“Tuinmachine (frees ferrari 3030)”) en onderaan deze inventarisstaat is opgenomen: “Tuinmachine en bosmaaier voorlopig naar [gedaagde] i.v.m. meeste gebruik?”.

2.3.

Partijen hebben op 8 juni 2014 de “AANVULLENDE OVEREENKOMST LENING” (hierna: de aanvullende overeenkomst) getekend (productie 2 bij de dagvaarding). Hierin is onder meer opgenomen:

“(…)

In aanmerking nemende:

- dat ondergetekenden met ingang van 7 maart 2013 overeengekomen zijn dat [eiser] een bedrag tegoed heeft van [gedaagde] van € 75.000,--.

Betaling cq verrekening zal geschieden door een leveringsverplichting van [gedaagde] om aan [eiser] jaarlijks te leveren een hoeveelheid planten van € 7.500,-

[eiser] heeft derhalve jaarlijks een recht op levering van een hoeveelheid planten.

Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

1. [gedaagde] en [eiser] erkennen dat € 7.500,-- jaarlijks te leveren hoeveelheid aan planten niet realiseerbaar is.

2. De jaarlijkse afname van planten variabel wordt gemaakt.

(…)”

2.4.

In de jaren 2014 tot en met 2016 heeft [eiser] verschillende keren planten afgenomen van [gedaagde] . Na verrekening met onder meer de geleverde planten resteerde eind juni 2020 een recht op levering van planten met een waarde van € 60.420,43 (productie 3 bij de dagvaarding).

2.5.

Na verrekening met facturen die partijen elkaar over en weer hebben verzonden in de periode van mei 2018 tot en met augustus 2020 (productie 4 en 5 bij de dagvaarding) kon de waarde van de door [eiser] nog af te nemen planten worden vastgesteld op een bedrag van € 60.191,89.

2.6.

In juni 2020 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden in aanwezigheid van een aantal derden, waaronder de heer [accountant en adviseur] (hierna: [accountant en adviseur] ), de accountant en adviseur van de v.o.f. en daarna van zowel de eenmanszaak van [eiser] als de eenmanszaak van [gedaagde] .

2.7.

Op 3 juli 2020 heeft [accountant en adviseur] aan [gedaagde] een e-mailbericht verzonden (productie A van [gedaagde] ), waarin hij onder meer heeft gevraagd of [gedaagde] al bezig is geweest met “een voorstel voor afname planten/iets anders om de lening te verrekenen”.

[gedaagde] heeft hier bij e-mailbericht van 6 juli 2020 (productie A van [gedaagde] ) op gereageerd. Hij schrijft in dit bericht onder meer:

“(…)

Wat betreft het voorstel,heb ik al wat op papier gezet.

Het komt er op neer dat wij het najaar nog gaan gebruiken om onze omzet, betreffende de prognose, te halen en zo onze verplichtingen aan de crediteuren kunnen voldoen. Dat betekend dat [v.o.f. eiser] vanaf 1-1-2021 de beschikking krijgt over de overige voorraad van onze kwekerij. Er zal dan nog voldoende voorraad staan om zijn lening mee te kunen aflossen. Zo kunnen wij vanaf eind van het jaar een redelijke afsluiting maken betreffende de kwekerij en kan [eiser] in het voorjaar de planten wegzetten wat hij wil en kan.

[eiser] heeft dan de gelegenheid van afnemen tot 30-4-2021 (…)

Dat betekend ook dat [eiser] na deze 4 maand geen aanspraak kan doen op zijn tegoeden.

(…)”

2.8.

Bij brief van 4 februari 2021 (productie 16 van [eiser] ) heeft de juridisch adviseur van [eiser] aan [gedaagde] onder meer geschreven:

“(…)

Op dit moment bent u aan client verschuldigd zoals aangegeven in het overzicht van de heer [accountant en adviseur] € 60.420,43 per de datum van 6 oktober 2020.

Omdat geen planten geleverd zijn en/of zijn / worden afgenomen en client bericht mij dat uw ondernemingsactiviteiten zijn/worden gewijzigd wil client duidelijkheid over de betaling door u van bovengenoemd bedrag.

Ik nodig u uit om mij binnen tien dagen na heden te laten weten op welke wijze u het aan client verschuldigde bedrag gaat betalen.

(…)”

2.9.

Bij e-mailbericht van 27 februari 2021 (productie 14 van [eiser] ) heeft [gedaagde] aan de juridisch adviseur van [eiser] onder meer geschreven:

“(…)

Het voorstel zoals door [eiser] is gedaan ga ik niet mee akkoord.

Ik blijf erbij dat [eiser] nalatig is geweest in het afnemen van planten om de lening afgelost te krijgen.

Mijn aanbod blijft, betaling van de laatste 2 jaar a 7500,00 per jaar en ik wil daar 5000,00 euro bij doen voor zijn extra kosten.

Dus in totaal een bedrag van 20.000,00 euro.

(…)”

2.10.

In februari 2021 heeft de juridisch adviseur van [eiser] aan [gedaagde] een

e-mailbericht verzonden (productie B van [gedaagde] ), waarin onder meer is opgenomen:

“(…)

In goede orde ontving ik uw bericht van 27 februari 2021 en ik heb dit met uw broer besproken.

(…)

-uw broer gaat niet akkoord met uw bericht van 27 februari 2021 des dat u het bovenstaande geheel wil afdoen met een eenmalige betaling van € 20.000,--. (…) Uw broer stelt het navolgde voor:

-ofwel u betaalt aan uw broer tegen finale kwijting over en weer het bedrag van € 40.000,--

-danwel (…)

*inzake de leningsovereenkomst zal client conform de in de overeenkomst gemaakte afspraken tot en met maart 2023 bij uw onderneming volgens uw leveringsverplichting zoals overeengekomen afnemen tot een bedrag van € 42.420,--

*separaat dient u binnen tien dagen na heden te betalen de hierboven genoemde openstaande facturen ad € 17.904,19.

(…)”

2.11.

Bij e-mailbericht van 6 mei 2021 (productie 6 bij de dagvaarding) is namens [eiser] aan [gedaagde] een aanbod gedaan inhoudende dat [gedaagde] een bedrag van € 30.000,00 aan [eiser] zal overmaken, dat [gedaagde] de frees zal behouden – met betaling aan [eiser] van de helft van de taxatiewaarde daarvan – en dat [eiser] de jerrycan en oprijplaten zal ontvangen. Hierop is door [gedaagde] gereageerd bij e-mailbericht van 10 mei 2021, waarin hij onder meer heeft geschreven:

“(…)

De frees is destijds op mijn balans gezet in overleg met [eiser] en de accountants. [eiser] zou hier wel gebruik van mogen maken. (…)

Mijn voorstel is dan ook als volgt (…)

Ik betaal [eiser] 30.000,00 euro zoals aangegeven in de vorige mail, nadat de koop van de grond is afgerond. (…)

De frees mag naar [eiser] (…)

Oprijplaten en jerrycan aanslagreiniger zal ik, na akkoord van dit voorstel, bij zijn opslag neerzetten.

(…)”

2.12.

Bij e-mailbericht van 13 mei 2021 (productie 8 van [eiser] ) heeft de juridisch adviseur van [eiser] aan [gedaagde] laten weten dat [eiser] wenst dat een bedrag van € 15.000,00 wordt betaald voor 1 juni 2021 en het resterende bedrag voor 1 augustus 2021.

2.13.

Bij e-mailbericht van 11 september 2021 heeft de juridisch adviseur van [eiser] aan [gedaagde] onder meer het volgende geschreven:

“(…)

-de regeling is getroffen op basis van het feit dat u voor 1 augustus 2021 het daarin genoemde bedrag integraal zou betalen en dit is door u niet gedaan/nagekomen. [eiser] moet dan ook zijn rechten in deze reserveren.

-ook uw bericht van zaterdag 4 september 2021 geeft geen enkele...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT