Uitspraak Nº C/08/183492 / HA ZA 16-97. Rechtbank Overijssel, 2017-03-15

ECLIECLI:NL:RBOVE:2017:1421
Docket NumberC/08/183492 / HA ZA 16-97
Date15 Marzo 2017
CourtRechtbank Overijssel (Neederland)

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Almelo

zaaknummer / rolnummer: C/08/183492 / HA ZA 16-97

Vonnis van 15 maart 2017

in de zaak van

1 [A] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [B],

wonende te [woonplaats] ,

eisers,

advocaat mr. M.B. Bollen te Enschede,

tegen

1. naamloze vennootschap .

ING BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

2. naamloze vennootschap .

NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde,

advocaat mr. M.B.C. Kloppenburg te 's-Gravenhage.

Beide eisers samen zullen hierna ook worden aangeduid als [A] (in enkelvoud). Gedaagden zullen afzonderlijk ING en NN worden genoemd.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding,
    - de conclusie van antwoord zijdens ING,

  • -

    de conclusie van antwoord zijdens NN,

  • -

    de conclusie van repliek, tevens conclusie tot vermeerdering van eis,

  • -

    de conclusie van dupliek zijdens ING en

  • -

    een akte uitlating producties aan de zijde van [A] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

De volgende feiten zijn over en weer gesteld en niet betwist, zodat zij als vaststaand kunnen worden aangenomen.

2.2.

Sinds 1997 is [A] eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . De aankoop was gefinancierd met een bij de toenmalige Postbank afgesloten hypotheek.

2.3.

In 2004 wilde [A] dit huis verbouwen. Over de financiering daarvan heeft [A] gesproken met een hypotheekadviseur van de Postbank. Dit heeft geleid tot een offerte van de Postbank aan [A] van 28 september 2004 (verder aan te duiden als: de hypotheekofferte), inhoudende een hypothecaire geldlening in twee delen, namelijk:
- een ‘Postbank Maatwerkhypotheek’ van € 87.490,92 (‘leningdeel 1’), en
- een ‘Postbank Aflossingsvrije hypotheek’ van € 110.509,08 (‘leningdeel 2’).

2.4.

Op 30 september 2004 heeft [A] deze hypotheekofferte voor akkoord getekend. Deze aangeboden ‘Maatwerkhypotheek’ was een aflossingsvrije hypotheek in combinatie met een kapitaalverzekering. Het ging daarbij om een levensverzekering op de levens van [A] en van zijn echtgenote mevrouw [B] (eiseres sub 2). Deze verzekering zou worden afgesloten bij de toenmalige Postbank Levensverzekering N.V.

2.5.

Een offerte voor zo’n bijbehorende beleggingsverzekering had [A] van Postbank Levensverzekering N.V. reeds ontvangen op 4 augustus 2004. Op
12 augustus 2004 heeft [A] een door hem en door [B] ondertekend aanvraagformulier voor een beleggingsverzekering ingestuurd.

2.6.

Uit de verzekeringspremies zou een kapitaal worden opgebouwd, dat was bestemd voor de aflossing van leningsdeel 1 (de Maatwerkhypotheek) aan het einde van de looptijd van beide leningen van 30 jaar. Het aanvraagformulier vermeldt hierover onder meer het volgende:
Premieverdeelsleutel
Uw inleg wordt gebruikt voor de aankoop van participaties in de Postbank Verzekeringen beleggingsfondsen. U heeft gekozen voor de volgende premieverdeelsleutel:
Nederlands Fonds 100%
Wanneer voor een fonds wordt gekozen, moet minimaal 10% in dat fonds belegd zijn. In alle fondsen samen moet 100% belegd zijn.”

2.7.

Bij overlijden van [A] of van zijn echtgenote gedurende de looptijd van de Maatwerkverzekering zou een uitkering worden gedaan van € 100.000,- of
(bij een gunstige kapitaalopbouw) van € 110.000,-.

2.8.

Op 14 december 2004 hebben [A] en [B] een nieuw aanvraagformulier ondertekend en ingediend, naar aanleiding van een wijziging waarbij de bruto premie zo werd aangepast dat een hoge aanvangspremie verviel, waartegenover de maandelijks te betalen premie werd verhoogd. Op basis van dat formulier is op 23 december 2004 de polis afgegeven.

2.9.

De aangevraagde hypotheek is op 22 oktober 2004 gevestigd op de woning aan de [adres] in [woonplaats] . [A] heeft van 2004 tot eind 2012 de overeengekomen rente en verzekeringspremies betaald.

2.10.

ING is de rechtsopvolgster van Postbank NV. NN is de rechtsopvolgster van Postbank Levensverzekering N.V.

3. De vordering

3.1.

In aanvulling op deze onbetwiste feiten heeft [A] het volgende gesteld.

3.2.

Op 12 juni 2013 ontving [A] van NN een brief, waaruit bleek dat in de visie van NN voor de kapitaalsopbouw in de Maatwerkverzekering was gekozen voor (riskant) beleggen in beleggingsfondsen en dus niet voor (risicovrij) sparen. In de desbetreffende brief is uitdrukkelijk sprake van een ‘beleggingsverzekering’. NN waarschuwde in die brief dat de ‘beleggingsverzekering’ aanzienlijk achterbleef bij het verwachte rendement, en dat een reële kans bestond dat deze verzekering helemaal geen waarde meer zou vertegenwoordigen op het moment, waarop deze aan het einde van de looptijd tot uitkering zou moeten komen.

3.3.

Dit bericht kwam voor [A] als een donderslag bij heldere hemel. Hij was er tot op dat moment van uitgegaan dat hij na 30 jaren door besparingen uit betaalde verzekeringspremies een eindkapitaal van € 87.500,- zou hebben opgebouwd.

3.4.

Na schriftelijk debat tussen partijen over het voorgaande heeft [A] zowel NN als ING in rechte op 25 februari 2016 doen dagvaarden op basis van de volgende stellingen. Postbank Levensverzekering en NN hebben hem niet, althans onvoldoende, geïnformeerd over de verschillende mogelijkheden van kapitaalopbouw in een kapitaalverzekering, over de in dit geval gekozen wijze van kapitaalopbouw en over de financiële risico’s, die zijn verbonden aan kapitaal opbouw door middel van beleggen.

3.5.

[A] neemt primair het standpunt in dat hij heeft gedwaald omtrent de bij (de rechtsvoorganger van) NN afgesloten kapitaalvoorziening. Subsidiair stelt [A] , dat zowel ING als NN toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de door hen zowel in de precontractuele als in de contractuele fase op hen rustende verplichtingen jegens [A] , waaronder de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:401 BW, althans dat zij onrechtmatig jegens [A] hebben gehandeld.

3.6.

Het gaat daarbij (mede) om de volgende feiten en omstandigheden. [A] heeft indertijd weliswaar ingestemd met de offerte van de Maatwerkverzekering, maar hem is toen, in afwijking met de toen geldende regelgeving, geen Financiële Bijsluiter verstrekt met informatie over de af te sluiten transactie. Zo’n bijsluiter is toen ook niet met hem besproken. Indien de inhoud van zo’n bijsluiter dient te worden aangemerkt als een verzameling algemene voorwaarden, roept [A] de nietigheid daarvan in.

3.7.

Noch uit de ondertekende offerte, noch uit de tekst van een Financiële Bijsluiter zoals NN in dit geding heeft overgelegd, valt af te leiden dat [A] heeft gekozen voor kapitaalopbouw door middel van beleggen.

3.8.

Indien en voor zover NN zich er in dit geding op beroept dat zij de Maatwerkverzekering op enig moment in 2013 eenzijdig heeft beëindigd, betwist [A] dat die beëindiging schriftelijk aan hem is bevestigd.

3.9.

Uit de door ING en NN overgelegde bescheiden blijkt ook niet dat partijen hebben gesproken over, laat staan overeenstemming hebben bereikt over het afsluiten en de kosten van een overlijdensrisicoverzekering, noch omtrent andere door NN in rekening gebrachte kosten.

3.10

Ook andere stukken, waarop NN en/of ING zich beroepen, heeft [A] nooit ontvangen, zoals een Financiële Bijsluiter, behorende bij de ‘Postbank Combinatie- hypotheekverhoging’, een Financiële Bijsluiter voor de ‘Postbank Maatwerkverzekering’, de polis van de ‘Maatwerkverzekering’ en de daarbij behorende polisvoorwaarden, de overzichten (brieven) van de waardeontwikkeling van het kapitaal vanaf 2006 tot en met 2012, (een) betalingsherinnering(en) in verband met premie-achterstand en een bericht tot beëindiging van de verzekering wegens betalingsachterstand.

3.11.

Nu [A] niet in het bezit is gesteld van een Financiële Bijsluiter en ook niet van de polisvoorwaarden, moet worden vastgesteld dat NN en/of ING niet hebben voldaan aan de voor hen uit artikel 2 lid 2 RIAV 1998 voortvloeiende verplichtingen.

3.12.

De vorderingen van [A] zijn niet verjaard, en ook artikel 6:89 BW is niet van toepassing, omdat [A] er niet eerder dan in 2013 van op de hoogte is geraakt dat NN en/of ING mogelijk in de nakoming van hun verplichtingen zijn tekortgeschoten.

3.13.

[A] heeft als gevolg van een en ander schade geleden, waarvan hij in dit geding vergoeding vordert, te vermeerderen met incassokosten en proceskosten. Op grond van het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT