Uitspraak Nº C/09/494358 / FA RK 15-6305. Rechtbank Den Haag, 2015-10-06

ECLIECLI:NL:RBDHA:2015:11488
Date06 Octubre 2015
Docket NumberC/09/494358 / FA RK 15-6305
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 15-6305

Zaaknummer: C/09/494358

Datum beschikking: 6 oktober 2015

Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 12 augustus 2015 ingekomen verzoek van:
[verzoekster]

de moeder,

wonende te Liberia,

advocaat: mr. M.T. Wernsen te Den Haag.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerder] ,

de vader,

wonende te [woonplaats] ,

advocaat: voorheen mr. A. van Haga te Den Haag, thans mr. C. Hartmann te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

- het verzoekschrift;

- de brief d.d. 19 augustus 2015, met bijlagen, van de zijde van de vader;

  • -

    het verweerschrift;

  • -

    de brief d.d. 10 september 2015, met bijlagen, van de zijde van de moeder.

Op 20 augustus 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door mr. S. Kouwenhoven waarnemend voor de advocaat van de moeder, alsmede de vader, bijgestaan door mr. A.F. Braun waarnemend voor de advocaat van de vader. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. I.D. Bellaart. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.

Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 24 augustus 2015 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen heeft geresulteerd in een spiegelovereenkomst. Partijen hebben echter geen overeenstemming bereikt over de gewone verblijfplaats van de minderjarigen. De moeder handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.

De minderjarige [minderjarige] is op 22 september 2015 in raadkamer gehoord.


Op 22 september 2015 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door de advocaat mr. H. Dreesmann-Bruijntjes, alsmede de vader, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door de tolk mevrouw [naam] . Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities met nadere stukken overgelegd.

Verzoek en verweer

De moeder heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet):

 de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen te bevelen, zo nodig met behulp van de sterke arm, althans de terugkeer van de minderjarigen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de vader de minderjarigen dient terug te brengen naar Liberia, dan wel – indien de vader nalaat de minderjarigen terug te brengen – te bepalen op welke datum de vader de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven, zodat zij de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Liberia;

 (naar de rechtbank begrijpt) een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarigen;

 met veroordeling van de vader in de kosten die de moeder heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, zoals de advocaatkosten en het retourticket voor de vlucht naar Nederland en – indien de moeder hen zelf zal moeten terugbrengen – de kosten die hiermee gemoeid zijn, nog nader door de moeder te specificeren;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. De vader heeft - voor het geval het verzoek van de moeder tot teruggeleiding wordt toegewezen - verzocht de datum van teruggeleiding zodanig vast te stellen dat een eventueel hoger beroep in Nederland kan worden afgewacht en de minderjarigen tot de kerstvakantie in Nederland kunnen blijven om de eerste helft van het schooljaar af te maken, met veroordeling van de moeder in de kosten.

Feiten

- Partijen hebben tot medio 2013 een affectieve relatie gehad.

- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:

 [minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] Verenigde Staten van Amerika,

 [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

- Tot het eindigen van de affectieve relatie in 2013 hebben partijen samengewoond in [plaats] .

- Begin juli 2013 is de moeder met de minderjarigen naar Liberia vertrokken. Eind september 2014 zijn de minderjarigen naar Nederland gebracht door een tante van de moeder.

- De moeder oefent in ieder geval het éénhoofdig gezag uit over de minderjarige [minderjarige] .

- De vader, de moeder en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit. De minderjarige [minderjarige] heeft daarnaast nog de Amerikaanse nationaliteit.

- De moeder heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

Beoordeling

De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Hoewel Liberia geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.

Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen. De rechtbank overweegt daarbij dat, nu onderhavige zaak betrekking heeft op ontvoering uit een staat die noch bij het Verdrag, noch bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is aangesloten, geen sprake is van samenloop van verdragen in de zin van artikel 30 van het Weens verdragenverdrag. Wel is er sprake van samenloop tussen een nationale regeling – te weten de Uitvoeringswet – en een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT