Uitspraak Nº C/09/548651 / HA ZA 18-223. Rechtbank Den Haag, 2019-03-20

ECLIECLI:NL:RBDHA:2019:3400
Date20 Marzo 2019
Docket NumberC/09/548651 / HA ZA 18-223
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/548651 / HA ZA 18-223

Vonnis van 20 maart 2019

in de zaak van

[eiser] , te [plaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE, THANS: MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID), te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. I.C. Engels te Den Haag.

Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van 9 februari 2018;

  • -

    de akte overlegging producties van 28 februari 2018 van de zijde van [eiser] , met producties;

  • -

    de conclusie van antwoord van de zijde van de Staat, met producties;

  • -

    de brief van de zijde van [eiser] van 26 november 2018, met een nadere productie;

  • -

    het proces-verbaal van comparitie van partijen van 11 december 2018 en de daarin genoemde stukken;

  • -

    de akte van de zijde van de Staat van 6 februari 2019.

1.2.

Het proces-verbaal van de comparitie is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

1.3.

Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

[eiser] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 december 1997 wegens het medeplegen van valsheid in geschrifte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is [eiser] bij dit vonnis veroordeeld tot betaling binnen 2 jaren aan de Staat van een bedrag van fl. 89.757,53 ten behoeve van de benadeelde partij, de Sociale Verzekeringsbank.

2.2.

Zowel [eiser] als het Openbaar Ministerie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Kort daarna is [eiser] , die op dat moment niet gedetineerd was, uit Nederland vertrokken. Hij heeft zich op 15 april 1998 laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) van de gemeente [gemeente] . Volgens deze uitschrijving is [eiser] vertrokken naar [land 1] zonder opgave van een adres aldaar.

2.3.

[eiser] heeft in de periode 1998 tot en met 2008 gewoond en gewerkt in [land 1] . Aanvankelijk, toen hij in 1998 in [land 1] aankwam, verbleef hij bij familie in [plaats 2] en later in een eigen appartement. Toen hij de beschikking kreeg over dit appartement heeft hij zich ingeschreven in het bevolkingsregister van [land 1] .

2.4.

Op 22 maart 1999 heeft de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam plaatsgevonden. Op deze zitting is noch [eiser] noch zijn advocaat verschenen, waarna het gerechtshof bij arrest van 2 april 1999 het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 december 1997 heeft vernietigd en opnieuw rechtdoende [eiser] bij verstek heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft het gerechtshof [eiser] veroordeeld tot betaling aan de Sociale Verzekeringsbank van een bedrag van fl. 84.646,91. Ten tijde van het wijzen van dit arrest was van [eiser] hier te lande geen woon- of verblijfplaats bekend. Wel is in het arrest een adres van [eiser] vermeld: [adres 1] in [plaats 2] .

2.5.

Het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 april 1999 is verstuurd naar de [adres 1] in [plaats 2] maar vervolgens onbestelbaar retour gekomen. Het Openbaar Ministerie heeft in de periode 2 april 2000 tot 15 oktober 2009 diverse malen gecontroleerd of [eiser] inmiddels in de (Nederlandse) Basisregistratie Personen (BRP), toen nog GBA geheten, was opgenomen. Bij brieven van 16 april 2009 en 6 mei 2009 heeft de minister van Buitenlandse Zaken het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: CJIB) bericht dat conform diens verzoek de personalia van [eiser] zijn opgenomen in het opsporingsregister van de Dienst Nationale Recherche Informatie (DNRI) en dat door tussenkomst van de Nederlandse ambassade in [plaats 2] een adres van [eiser] in [land 1] is ontvangen, te weten [adres 2] in [plaats 2] . In een rechtshulpverzoek namens de advocaat-generaal die met de executie is belast van 12 mei 2009 gericht aan de bevoegde autoriteiten in [land 1] , is verzocht het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 april 1999, althans de verstekmededeling, op dat adres aan [eiser] te doen toekomen en de advocaat-generaal vervolgens te berichten of de uitreiking heeft plaatsgevonden. Op 5 oktober 2009 heeft het Openbaar Ministerie via het rechtshulpverzoek de verstekmededeling uitgereikt aan een zwager van [eiser] op het adres [adres 2] in [plaats 2] .

2.6.

Op 15 oktober 2009 heeft [eiser] cassatieberoep tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 april 1999 ingesteld. De cassatieschriftuur vermeldt [adres 2] in [plaats 2] als adres van [eiser] . Bij arrest van 27 september 2011 heeft de Hoge Raad het arrest vernietigd, echter uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft deze verminderd tot 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voor het overige heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen. In dit arrest staat vermeld dat [eiser] hier te lande geen bekende woon- of verblijfplaats heeft.

2.7.

[eiser] is in 2009 door de raad van toezicht van de Stichting Kadaster- en Hypotheekwezen [… 1] op [land 2] (hierna: het Kadaster) benoemd tot

waarnemend directeur van het Kadaster en met ingang van 1 december 2010, voor de duur van vijf jaren, tot directeur van het Kadaster. Hij bekleedde tevens de functie van bewaarder en hoofd landmeetkunde. Het Kadaster en [eiser] hebben hiertoe op 13 januari 2011 een bestuurdersovereenkomst gesloten, met als einddatum 30 november 2015.

2.8.

Bij brief van 24 februari 2012 heeft mr. Van der Lee namens [eiser] aan zowel het gerechtshof Amsterdam als het ministerie van Justitie (thans: ministerie van Justitie en Veiligheid, hierna: het Ministerie), dienst Justis, afdeling Executie gevangenisstraffen, onder meer als volgt bericht:

Hierdoor bericht ik u dat cliënt, voor wat betreft mededelingen terzake de executie van de gevangenisstraf, woonplaats kiest op mijn kantooradres en dat mededelingen aan of oproepingen jegens cliënt aan ons kantooradres kunnen worden gericht.”

2.9.

Per faxbericht van 27 februari 2012 heeft mr. Van der Lee het CJIB onder meer als volgt bericht:

Op 24 februari 2012 zond ik het gerechtshof en het Ministerie van Justitie aangehechte brief. Heden kreeg ik het telefonische bericht van het Ministerie van Justitie dat de kwestie aldaar en ook bij uw dienst nog niet bekend was. Ik ben ook geadviseerd om alvast u een afschrift van de brief toe te faxen, hetgeen ik hierbij doe.

2.10.

Op 26 maart 2014 heeft [eiser] op de Nederlandse ambassade in [plaats 2] verzocht om verlenging dan wel uitgifte van zijn paspoort. In het aanvraagformulier staat vermeld dat [eiser] woonachtig is in de [adres 2] in [plaats 2] . De ambassade heeft het verzoek van [eiser] aangehouden met als reden dat hij was getraceerd op de signaleringslijst.

2.11.

Bij brief van 24 juni 2014 heeft [eiser] bij de dienst Justis van het Ministerie een gratieverzoek ingediend. Dit verzoekt vermeldt [adres 3] , [plaats 2] , [land 1] als verblijfplaats van [eiser] en [adres 4] , [land 2] als woonplaats van [eiser] en tevens de functie die [eiser] bij het Kadaster bekleedde. Dit gratieverzoek is op 13 augustus 2014 afgewezen, ondanks het advies van het Openbaar Ministerie om [eiser] gratie te verlenen onder de voorwaarde van betaling van de (door het gerechtshof) aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel.

2.12.

Op 3 juni 2015 is jegens [eiser] een Europees arrestatiebevel uitgevaardigd en een interregionaal rechtshulpverzoek aan [land 2] verzonden. In dit rechtshulpverzoek staat onder meer vermeld dat uit onderzoek (door het Team Executie Strafvonnissen, thans Fugitive Active Search Team van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie) naar voren is gekomen dat [eiser] op [land 2] staat ingeschreven op het adres [adres 4] [land 2] en dat hij werkzaam is bij het Kadaster op [land 2] .

2.13.

Op 24 juni 2015 is [eiser] in zijn kantoor bij het Kadaster, in het bijzijn van collega’s, aangehouden en naar een op [land 2] gelegen gevangenis gebracht. Op dezelfde dag en in de dagen daarna hebben de (lokale) media (via internetblogs) bericht over de aanhouding van [eiser] .

2.14.

Bij e-mailbericht van 26 juni 2015, en rappel van 29 juni 2015, heeft mr. Van Sambeek het Openbaar Ministerie namens [eiser] verzocht te berichten of aan [eiser] een oproeping is verzonden om zijn straf uit te zitten en, zo dat niet het geval is, hem alsnog op te roepen en hem de gelegenheid te bieden om vrijwillig te verschijnen, zulks met het oog op het overdragen van zijn werkzaamheden als directeur van het Kadaster en het afwikkelen van privézaken.

2.15.

In antwoord hierop heeft mr. [Officier van Justitie] , officier van justitie, bij e-mailbericht van 29 juni 2015 als volgt bericht aan mr. Van Sambeek:

Gelet op het feit dat uw cliënt geen adres in het GBA (Thans BRP genoemd) heeft achtergelaten, komt uw cliënt gelet op de aanwijzing executie niet in aanmerking voor de zelfmeldprocedure. Gelet op het feit dat uw cliënt ook gedurende de strafrechtelijk procedure geen of onjuiste gegevens heeft verstrekt over een verblijfplaats heeft voor de nodige vertraging in de procedure gezorgd. Uw cliënt heeft vervolgens in 2014 nog op de ambassade in [plaats 2] om een paspoort gevraagd terwijl hij op dat moment mogelijk reeds woonachtig was op [land 2] .

Gelet op al deze omstandigheden zie ik geen reden het Openbaar...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT