Uitspraak Nº C/09/556424 / HA ZA 18-780. Rechtbank Den Haag, 2020-02-12

ECLIECLI:NL:RBDHA:2020:1224
Docket NumberC/09/556424 / HA ZA 18-780
Date12 Febrero 2020
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/556424 / HA ZA 18-780

Vonnis van 12 februari 2020

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats 1] , [land] ,

eiser,

advocaat mr. F.P. van Galen te Leiden ,

tegen

DE GEMEENTE ZOETERWOUDE, te Zoeterwoude,

gedaagde,

advocaat mr. J. van Weerden te Den Haag.

Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van 6 juli 2018, met producties;

  • -

    de conclusie van antwoord, met producties;

  • -

    het tussenvonnis van 14 november 2018, waarbij een comparitie van partijen is gelast;

  • -

    de akte overleggen producties van [eiser] van 14 februari 2019, met producties;

  • -

    het proces-verbaal van comparitie van 14 februari 2019, met bijlagen, en de daarin genoemde pleitnotities;

  • -

    de akte vermeerdering van eis tevens akte overleggen producties van [eiser] van 10 mei 2019, met producties;

  • -

    het proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie van 10 mei 2019, met bijlage.

1.2.

De processen-verbaal van de comparitie van partijen zijn buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld correcties van feitelijke aard per brief aan de rechtbank kenbaar te maken. [eiser] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brieven van 7 maart 2019 en 23 mei 2019. De processen-verbaal worden met inachtneming van deze brieven gelezen.

1.3.

Tenslotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

Deze zaak betreft een schadestaatprocedure volgend op de hoofdprocedure, waarin de Hoge Raad op 19 juni 2015 arrest heeft gewezen (ECLI:NL:HR:2015:1683). De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 oktober 2013 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. Dit gerechtshof heeft op 6 juni 2017 arrest gewezen (ECLI:NL:GHAMS: 2017:2125). Bij dat arrest heeft het hof voor recht verklaard dat de Gemeente jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld op de dit arrest aangegeven gronden en de Gemeente veroordeeld tot vergoeding van schade van [eiser] , nader op te maken bij staat. Voor de achtergronden van het geschil wordt mede verwezen naar de feitenvaststelling in het arrest van de Hoge Raad en het gerechtshof (hof) Amsterdam.

2.2.

Bij akte van 12 juni 1987 heeft [eiser] , die een architectenbureau en aannemingsbedrijf exploiteert onder de handelsnaam “ [handelsnaam eiser] ” (hierna: [X] ), van het Waterschap Noordwoude (hierna: het Waterschap) een aantal percelen gekocht met daarop een oud gemaal en een dienstwoning, voor een bedrag van ƒ 53.000.

2.3.

Bij brief van 10 november 1987, met als bijlage schetsplannen, heeft [eiser] aan het college van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente (hierna: het College) onder meer het volgende geschreven:

“Hierbij wil ik u verzoeken in principe medewerking te verlenen aan de restauratie en het hierna weer in gebruik nemen als woning van het voormalige gemaal [het Gemaal] .”

2.4.

Bij brief van 4 februari 1988 heeft het College aan [X] onder meer het volgende geschreven:

“Naar aanleiding van uw verzoek om beginsel-medewerking inzake de restauratie van de voormalige bedrijfswoning van het inmiddels buiten gebruik zijnde poldergemaal in de Oostbroekpolder, delen wij u het volgende mede.

Tegen het opknappen van de betrokken woning hebben wij geen principiële bezwaren. In verband met de omstandigheid, dat de restauratie gepaard zal gaan met de nodige bouwactiviteiten (aanbrengen dakkapellen) is daarvoor een bouwvergunning vereist. (…)

Tegen de met de geldende bestemmingsplanbepalingen strijdige verbouw van het gemaal tot architectenbureau, alsmede de aanleg van de geprojekteerde ontsluitingsweg, hebben wij echter grote bedenkingen.

Wij achten een kantoorruimte op de betreffende lokatie geenszins passend, terwijl de aanleg van een ontsluitingsweg een aanslag op het landschap betekent.”

2.5.

Bij brief van 27 maart 1988 heeft het College onder meer het volgende aan [X] geschreven:

“Naar aanleiding van uw brief van 2 maart 1988 inzake het hierbovenvermelde onderwerp berichten wij u het volgende. Ten behoeve van de bereikbaarheid van de nabij het gemaal in de Oostbroekpolder staande woning stemmen wij er in beginsel mede in, dat vanaf de openbare weg naar deze woning een eenvoudig pad wordt aangelegd.

Dit pad dient niet van een gesloten verharding te zijn en mag slechts bestaan uit twee sporen (t.b.v. personenauto). Aan onze bereidverklaring verbinden wij verder de voorwaarde dat het pad tevens mag worden gebruikt als openbaar voetpad.

Voorzoveel nodig attenderen wij u erop, dat de bij het gemaal staande woning slechts als zodanig mag worden gebruikt. Gebruik voor enig ander doel zal niet worden toegelaten (…)”.

2.6.

Bij brief van 29 augustus 1988 heeft het College onder meer het volgende aan [X] geschreven:

“Hiermede bevestigen wij de ontvangst van uw brief van 4 mei 1988.

Wij delen u mede, dat wij op dinsdag 31 mei 1988 (…) de situatie ter plaatse in ogenschouw hebben genomen.

(…)

Wij hebben er bedenkingen tegen, dat in het voormalige gemaalgebouw bedrijfsmatige aktiviteiten worden ontplooid.

Wel kunnen wij ermede instemmen, dat het gemaal tot week-endverblijf wordt verbouwd.

Deze verbouw mag overigens geen vernieuwing van het gebouw inhouden.

(…)”

2.7.

Op 16 september 1988 zijn de onder 2.2 bedoelde percelen aan [eiser] geleverd.

2.8.

In februari 1989 is de dienstwoning afgebrand, nadat spelende kinderen uit de buurt daarin hadden ingebroken en vuur hadden gestookt.

2.9.

Bij brief van 10 mei 1989, met als bijlage een schetsplan, heeft [X] / [eiser] aan het College verzocht om principe-medewerking aan het restaureren van het woonhuis, en het verbouwen van het voormalige gemaal tot weekendwoning,

2.10.

In 1990 heeft [eiser] een bodemonderzoek op de percelen laten uitvoeren, waaruit bleek dat er geen ernstige verontreiniging aanwezig was.

2.11.

Bij brief van 13 maart 1990 heeft het College in reactie op de brief van 10 mei 1989 onder meer het volgende geschreven:

“(…) In weerwil van ons eerder ingenomen standpunt, dat de verbouw van het voormalige gemaal geen vernieuwing mag inhouden, vindt feitelijk toch vernieuwing plaats. Verder neemt het totale bouwvolume aanzienlijk toe. Gezien het voorgaande zijn wij niet voornemens aan de verbouw van het voormalige gemaal en de bouw van een carport conform het ingediende plan, dat overigens strijdig is met het geldende bestemmingsplan, medewerking te verlenen. Slechts met een aanpassing van het gemaal op bescheiden schaal kan worden ingestemd.”

2.12.

Bij brief van 6 juni 1990 heeft het College aan [X] het volgende geschreven:

“(…) Hiermede brengen wij u in herinnering het gesprek d.d. 20 maart 1990 met de heer (…) van de afdeling algemene zaken, dat naar aanleiding van onze brief van 13 maart 1990 (…) heeft plaatsgevonden.

Naar aanleiding van dit gesprek delen wij u mede, dat wij er in beginsel - behoudens instemming van de raad en Gedeputeerde Staten - mede instemmen, dat de voormalige en te restaureren dienstwoning tot 400 m3 wordt vergroot en dat daarbij een bijgebouw van maximaal 50 m2 wordt gerealiseerd. Wij gaan er daarbij vanuit, dat het voormalige gemaal wordt afgebroken. De voormalige dienstwoning zullen wij met de bestemming ‘woondoeleinden’ opnemen in het ontwerp-bestemmingsplan Landelijk Gebied (1989).”

2.13.

Het ontwerp bestemmingsplan “Landelijk gebied 1989’ is op 9 juni 1992 ter inzage gelegd. De raad heeft het bestemmingsplan vastgesteld op 29 oktober 1992 als het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1992”. Dit bestemmingsplan is vervolgens na goedkeuring door Gedeputeerde Staten op 16 juni 1993 in werking getreden en na een beroepsprocedure op 25 oktober 1995 onherroepelijk geworden.

2.14.

In mei 1996 heeft [eiser] een olietank op de percelen gesaneerd.

2.15.

Bij brief van 18 november 1996, met onder meer een bouwtekening van de nieuwe toestand, heeft [eiser] over de onder 2.2. bedoelde percelen onder meer het volgende aan het College geschreven:

(…) Ik wil het college dan ook verzoeken medewerking te verlenen aan het afgeven van:

- Een aanlegvergunning voor het aanleggen van een landbouwweg bestaande uit 2 sporen gekraakt puinverharding, welke beschermd worden tegen wegspoelen of lostrappen door vee d.m.v. een bitumineuze impregneerlaag.

(zie bijlage: tekening weg)

- Een sloopvergunning voor het slopen van alle opstallen op de kavel.

(zie bijlage: tekening bestaande toestand)

- Een bouwvergunning voor het bouwen van een woonhuis van 461 m-3 en een schuur van 48-m2.

(zie bijlage: tekening nieuwe toestand).

(…)”

2.16.

Het College is vergeten de woning met bestemming woondoeleinden op te nemen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1992. Het College heeft hierop toegezegd een vrijstellingsprocedure te entameren om het gebruik als woning alsnog mogelijk te maken. Bij brief van 18 juni 1997 is dit aan [eiser] bevestigd, waarbij de Gemeente heeft vermeld niet te garanderen dat daadwerkelijk tot uitvoering van de bouw- en aanlegplannen van [eiser] kan worden overgegaan, omdat de Gemeente afhankelijk is van de goedkeuring van andere overheden of rechterlijke instanties.

2.17.

Op 18 december 1997 en op 11 februari 1999 heeft de gemeenteraad van Zoeterwoude ten behoeve van de in 2.16 bedoelde vrijstelling een voorbereidingsbesluit genomen.

2.18.

Bij brief van 22 april 1998 heeft het College aan personen die bedenkingen hadden ingediend tegen het verlenen van de onder 2.17 bedoelde vrijstelling onder meer het volgende geschreven:

“De...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT