Uitspraak Nº C/10/559050 / HA ZA 18-912. Rechtbank Rotterdam, 2019-06-19

ECLIECLI:NL:RBROT:2019:4971
Docket NumberC/10/559050 / HA ZA 18-912
Date19 Junio 2019

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/559050 / HA ZA 18-912

Vonnis van 19 juni 2019

in de zaak van

de naamloze vennootschap

ING BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres,

advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,

gedaagde,

advocaat mr. M.G. van den Boogerd te Rotterdam.

Partijen zullen hierna ING en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van 17 september 2018, met producties 1 tot en met 14,

  • -

    de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6,

  • -

    de brief van de rechtbank aan partijen van 23 januari 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,

  • -

    de door ING ten behoeve van de comparitie overgelegde producties 15 tot en met 20,

  • -

    het proces-verbaal van comparitie van 16 april 2019,

  • -

    de brief van mr. Van den Boogerd van 7 mei 2019, met opmerkingen over het proces-verbaal,

  • -

    de brief van mr. Posthuma van 10 mei 2019, in reactie op de brief van mr. Van den Boogerd.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

[gedaagde] was tot 13 september 2018 enig aanhoudeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 1] . De statutaire naam van deze rechtspersoon is per 10 mei 2016 gewijzigd in [naam bedrijf 2] . (deze rechtspersoon zal hierna worden aangeduid als ‘Beheer’). Beheer was enig aandeelhouder van [naam bedrijf 3] . (hierna: [naam bedrijf 3] ).

2.2.

Op 27 augustus 2010 is tussen ING enerzijds en Beheer en [naam bedrijf 3] anderzijds een kredietovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan ING aan Beheer en [naam bedrijf 3] een kredietfaciliteit heeft verleend van in totaal € 400.000,00, bestaande uit:

- een rekening courant krediet van € 150.000,00,

- een rentevastlening van € 50.000,00, en

- een borgstellingskrediet van € 200.000,00.

De door [gedaagde] namens Beheer en [naam bedrijf 3] ondertekende offerte van ING luidt voor zover hier van belang:

“(…)

Voor de kredietfaciliteit geldt voorts:

Zekerheden : Voor al hetgeen de kredietnemer aan de kredietgever op enig moment uit welken hoofde ook schuldig is of wordt (…) worden de volgende zekerheden gevestigd:

Nog te vestigen Verpanding bedrijfsuitrusting, voorraden en boekvorderingen (eerste

Zekerheden: pandrecht) door de kredietnemer (Beheer en [naam bedrijf 3] ; opm Rb).

Compte joint- en mede-aansprakelijkheidsovereenkomst, af te geven door de kredietnemer, [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 1] .

BSK-Brogtocht (één borg/persoonlijke borgtocht) ad EUR 50.000,00, af te geven door de heer [gedaagde] .

Non-onttrekkingsverklaring op een niveau ad 30%.

Verpanding levensverzekering (…).

Verpanding aandelen in [naam bedrijf 3] (…).

(…)

Bijzondere De kredietnemer verpandt, voor zover nodig bij voorbaat, aan de bank

Bepalingen: die de verpanding aanvaardt alle vorderingen die hij nu of te eniger tijd, uit welken hoofde ook, op de bank heeft of krijgt tot meerdere zekerheid voor betaling of teruggave van al hetgeen de kredietnemer aan de bank nu of te eniger tijd uit welken hoofde ook schuldig mocht zijn of worden. Voor zover nodig verklaart de bank dat de verpanding aan haar als debiteur van de vordering is medegedeeld.

(…)”.

2.3.

De tussen ING enerzijds en [naam bedrijf 3] en Beheer anderzijds overeengekomen “Pandakte bedrijfsuitrusting, voorraden, vorderingen (eerste pandrecht)” van 22 september 2010 luidt voor zover hier van belang:

“(…)

ING Bank N.V. (…)

hierna te noemen “de bank”

en

[naam bedrijf 3] . (…)

[naam bedrijf 1] . (…)

hierna, ieder voor wat betreft de hem toebehorende zaken en vorderingen, te noemen “de pandgever”

verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

tot meerdere zekerheid voor de betaling of teruggave van al hetgeen

[naam bedrijf 3] . (…)

[naam bedrijf 1] . (…)

(…) aan de bank nu of te eniger tijd schuldig mocht zijn of worden uit welken hoofde ook (…), verpandt de pandgever aan de bank (…) zijn gehele bedrijfsuitrusting (…) en al zijn bedrijfs- en handelsvoorraden (…).

Tevens verbindt de pandgever zich hierbij om aan de bank alle vorderingen te verpanden die hij op derden heeft of zal hebben, uit hoofde van geleverde goederen, verrichte diensten, geleende gelden, provisies, of uit welken hoofde ook, en verpandt de pandgever – voor zover nodig bij voorbaat – aan de bank alle vorderingen die voortvloeien uit ten tijde van de vestiging van het pandrecht bestaande rechtsverhoudingen, hierna al deze vorderingen te noemen “de vorderingen”.

(…)

Voor de verplichting tot verpanding van de vorderingen gelden de volgende voorwaarden:

IV.1 De pandgever mag de betreffende vorderingen niet (bij voorbaat) aan een ander overdragen en evenmin daarop ten behoeve van een ander (bij voorbaat) een beperkt recht vestigen.

(…)”.

Deze pandakte is op 14 december 2010 geregistreerd bij de Belastingdienst.

2.4.

[gedaagde] heeft zich door middel van een “BSK-borgakte” van 11 november 2010 borg gesteld voor de terugbetaling van het verleende krediet tot een maximum van € 50.000,00.

2.5.

[naam bedrijf 3] is op 26 februari 2013 in staat van faillissement verklaard.

2.6.

Een brief van ING aan Beheer van 13 maart 2013 luidt voor zover hier van belang:

“(…)

Naar aanleiding van het op 26 februari 2013 tegen [naam bedrijf 3] . uitgesproken faillissement is (…) de kredietovereenkomst beëindigd en onze vordering per gelijke datum opeisbaar geworden.

(…)

Voorts wijzen wij u er op dat de vorderingen die [naam bedrijf 1] . heeft, openbaar aan ING zijn verpand. Er kan derhalve nog uitsluitend bevrijdend betalen door de vordering te voldoen op rekening (…) ten name van ING Bank N.V. (…)”.

2.7.

Een document getiteld ‘akte van cessie’ van 20 december 2017 luidt voor zover hier van belang:

“(…) [naam bedrijf 2] (…), ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [gedaagde]

en

(…) [naam bedrijf 4] (…), ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer [gedaagde]

In aanmerking nemende:

- dat [naam bedrijf 2] . haar activiteiten heeft verkocht aan [naam bedrijf 5] middels een op 28 februari 2013 gesloten koopovereenkomst overname activiteiten;

- dat [naam bedrijf 2] . sedertdien een nieuwe vordering in rekening-courant heeft opgebouwd op de heer [gedaagde] ad. € 44.603, verder: Vordering.

Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

1. [naam bedrijf 2] . draagt de gecedeerde Vordering over aan [naam bedrijf 4] , welke overdracht [naam bedrijf 5] bij deze aanvaardt.

(…)”.

Deze ‘akte van cessie’ is zowel namens Beheer als namens [naam bedrijf 4] (hierna: [naam bedrijf 5] ) ondertekend door [gedaagde] .

2.8.

Een brief van (de incassogemachtigde van) ING aan [gedaagde] van 29 augustus 2018 luidt voor zover hier van belang:

“(…)

Uit de meest recente jaarrekening van [naam bedrijf 1] . en de aangifte inkomstenbelasting 2017 van uzelf blijkt dat [naam bedrijf 1] . op de heer [gedaagde] in privé een vordering heeft van € 242.851,-. Deze vordering is door [naam bedrijf 1] . verpand aan ING Bank N.V. en het RVO.

Middels deze brief maken wij het pandrecht van ING Bank N.V. c.q. het RVO aan u openbaar. Bevrijdende betaling van uw schuld aan [naam bedrijf 1] . of een deel daarvan kan vanaf dit moment uitsluitend nog plaatsvinden door het bedrag over te maken naar...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT