Uitspraak Nº C/13/646229 / HA ZA 18-370. Rechtbank Amsterdam, 2019-03-06

ECLIECLI:NL:RBAMS:2019:1802
Docket NumberC/13/646229 / HA ZA 18-370
Date06 Marzo 2019
CourtRechtbank Amsterdam (Neederland)

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/646229 / HA ZA 18-370

Vonnis van 6 maart 2019

in de zaak van

de rechtspersoon naar buitenlands recht

AGENCY FOR DISPUTE RESOLUTION IN PRIVATIZATION PROCEDURES,

gevestigd te Belgrado (Servië),

eiseres,

advocaat mr. N. Verweij te Rotterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

EUROPEAN COMMERCIAL (EC) INVESTMENT B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. T. Vink te Amsterdam.

Partijen zullen hierna ADRPP en EC genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    de dagvaarding van 4 april 2018, met producties;

  • -

    de conclusie van antwoord met producties;

  • -

    het tussenvonnis van 10 oktober 2018 waarbij een comparitie van partijen voor een meervoudige kamer is gelast;

  • -

    het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2019 en de daarin genoemde (proces)stukken.

1.2.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken bij het (buiten hun afwezigheid opgemaakte) proces-verbaal van de zitting. Mr. Verweij heeft van deze gelegenheid gebruikgemaakt bij brief van 5 februari 2019. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van de opmerkingen van mr. Verweij.

1.3.

Op 1 maart 2019 heeft de rechtbank een akte uitlaten producties van ADRPP voor de rolzitting van 6 maart 2019 ontvangen. Deze akte is overeenkomstig artikel 6.2 van het Rolreglement geweigerd en door de griffie teruggestuurd, omdat ADRPP de akte heeft genomen nadat de zaak reeds naar de rolzitting van 6 maart 2019 was verwezen voor vonnis en EC met het nemen van deze akte niet heeft ingestemd.

1.4.

Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2. De feiten

2.1.

ADRPP vertegenwoordigt de Republiek Servië in privaatrechtelijke geschillen. De onderneming van EC houdt zich onder andere bezig met het doen van buitenlandse investeringen.

2.2.

In 2003 heeft in Servië een openbare veiling plaatsgevonden van (een gedeelte van) het maatschappelijk kapitaal van de Servische onderneming UTP Morava. EC heeft meegedaan aan deze veiling en daartoe een conceptkoopovereenkomst ondertekend en een bankgarantie afgegeven van € 462.107. EC is als hoogste bieder op 24 januari 2003 uitgeroepen tot koper van de aandelen.

2.3.

Op 29 januari 2003 heeft EC bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van het aandelenkapitaal. Zij heeft de definitieve koopovereenkomst niet ondertekend.

2.4.

ADRPP heeft op 30 oktober 2003 de door EC gestelde bankgarantie ingeroepen, waarna het bedrag van € 462.107 aan haar is uitgekeerd.

2.5.

Artikel 37 van de in Servië van toepassing zijnde Verordening betreffende de verkoop van kapitaal en eigendom door openbare veilingen (hierna: de Verordening) luidde destijds – volgens de door ADRPP overgelegde Nederlandse vertaling – als volgt:
Artikel 37
Indien de aangewezen koper of deelnemer die op het op een na hoogste bod heeft gewezen, de notulen niet ondertekent of niet binnen de termijn betaalt, verliest hij de hoedanigheid van de koper, het recht om deel te nemen aan toekomstige veilingen die voor dit onderwerp van privatisering worden georganiseerd, evenals het recht om de aanbetaling terug te krijgen.

Degene die de hoedanigheid van de koper heeft verloren, betaalt, op naam van de schade die voor de privatiseringsinstelling en voor het Agentschap ontstond, een bedrag ten bedrage van 30% van de verkoopprijs, op de rekening van het Agentschap.(…)

Het hiervoor weergegeven en de hierna volgende citaten van wetsartikelen of uitspraken van (gerechtelijke) autoriteiten zijn (met uitzondering van het citaat in 2.7) afkomstig van door ADRPP overgelegde vertalingen van die wetsartikelen of uitspraken vanuit de Servische naar de Nederlandse of Engelse taal. Taalfouten of verschrijvingen zijn daarin niet gecorrigeerd.

2.6.

Het Constitutionele Hof van de Republiek Servië (hierna: het Constitutionele Hof) heeft – in een procedure waarbij EC en ADRPP niet betrokken waren – bij beslissing van 6 mei 2004 vastgesteld dat artikel 37 van de Verordening niet in overeenstemming is met de Servische Grondwet en de aldaar toepasselijke Wet op het verbintenissenrecht. De beslissing hield in dat de veilingvoorwaarden niet bij een verordening maar bij wet moesten worden geregeld en verder:

3. Het verzoek om opschorting van de uitvoering van individuele akten en handelingen die krachtens de in punt 1 bedoelde verordening [rechtbank: de Verordening] zijn genomen, wordt afgewezen.

De beslissing is op 29 mei 2004 gepubliceerd in de Staatscourant van Servië.

2.7.

Op 21 januari 2005 heeft EC, naar aanleiding van de in 2.6 bedoelde beslissing van het Constitutionele Hof, het Servische Ministerie van Economische Zaken (hierna: het Ministerie) verzocht om terugbetaling van het uitgekeerde bedrag onder de bankgarantie. Nadat het Ministerie op 11 mei 2005 afwijzend op dit verzoek had beslist, heeft het Supreme Court van Servië (destijds de hoogte instantie in bestuursrechtelijke zaken) op 17 mei 2007 in een procedure geoordeeld dat het besluit van het Ministerie op onjuiste gronden was genomen en beslist dat een nieuw besluit genomen moest worden. Het Supreme Court heeft onder meer als volgt beslist en overwogen:

Judgment
The action is ACCEPTED and the conclusion No. 405-03-1/2005-01, dated 11 May 2005, of the Ministry of Economy of the Republic of Serbia is CANCELLED.


Grounds of the judgment
(…)
According to the wording of the contested conclusion [rechtbank: de beslissing van het Ministerie van 11 mei 2005], the objection – the request of the plaintiff [rechtbank: EC] for the refunding of the deposit, (…) had been rejected as untimely.

(…)

In such a state of affairs, according tot the judgment of the Supreme Court of Serbia, the contested conclusion had violated the law to the detriment of the plaintiff. This is so for the reason that the defendant authority [rechtbank: het Ministerie] deciding on the objection (…) and on the request (…) had decided as on a single request of the plaintiff in the manner in which it had committed material breach of the provisions of (…) and because it makes the wording unclear and contradictory to the reasons of the conclusion, which are related to the refunding of the deposit only.

(…)

In the repeated procedure the defendant authority shall eliminate the specified material breaches of the procedure, (…) and shall thereafter bring the proper and on the law based decision also judging its competence for taking the decision on the request (…)

2.8.

Op 16 juli 2007 heeft het Ministerie overeenkomstig deze uitspraak van het Supreme Court een nieuw besluit genomen. Dit besluit luidt voor zover van belang als volgt:
Besluit
Het verzoek tot terugbetaling van de aanbetaling wordt VERWORPEN, als niet-tijdig.

Toelichting
(…) De bepalingen van artikel 57, paragraaf 1 van de Wet op procedure voor het Grondwettelijk Hof en de juridische gevolgen van zijn beslissingen, zien voor dat iedereen wiens recht is geschonden door een definitieve of juridisch bindend individueel besluit, genomen op grond van de wet of andere regelgeving of algemene akte die, door een beslissing van het Grondwettelijk Hof, niet in overeenstemming zijn met de Grondwet of de wet, heeft het recht van het bevoegde orgaan te verzoeken die individuele besluit te wijzigen.
Lid 2 van hetzelfde artikel bepaalt dat een persoon aan wie het recht genoemd in lid 1 van dit artikel geschonden is, kan binnen een termijn van zes (6) maanden vanaf de datum van bekendmaking van het besluit van het Grondwettelijk Hof in de “Staatscourant” een voorstel voor de wijziging van definitieve of wettelijk bindend indivudeel besluit in te dienen, indien meer dan twee jaar niet is verstreken sinds de indiening van het individueel besluit tot de indiening van het voorstel of initiatief.

Aangezien het feit dat [EC] op 21 januari 2005 een verzoek indiende en het besluit van het Grondwettelijk Hof werd gepubliceerd op 29/05/2004, is het duidelijk dat de termijn genoemd in artikel 57, lid 2 van de Wet op de procedure voor het Grondwettelijk Hof is verstreken, omdat acht maanden is verstreken, en niet zes maanden, zoals wettelijk bepaald. (…)

2.9.

EC heeft geen rechtsmiddel ingesteld tegen dit besluit van het Ministerie.

2.10.

De rechtbank van Koophandel in Belgrado heeft bij vonnis van 12 juni 2008 de vordering van EC jegens ADRPP tot terugbetaling van het uitgekeerde bedrag onder de bankgarantie van € 462.107 toegewezen, vermeerderd met een bedrag aan proceskosten van RSD (Servische dinar) 673.000. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
In deze stand van zaken, en rekening houdend met het onbetwistbaar feit dat de realisatie van de gedaagde [rechtbank: ADRPP], dat wil zeggen de inning van een bankgarantie door de eiser [rechtbank: EC] in naam van de aanbetaling voor deelname aan de openbare verkoop voor de verkoop van het onderwerp van privatisering UTP “Morava” uit Čačak, op grond van de bepalingen van artikel 37 en 37a Verordening (…), en voor die bepalingen heeft het Constitutioneel Hof van Servië bij zijn Besluit gepubliceerd op 29.05.2004 vastgesteld dat ze in strijd met de Grondwet en de Wet zijn en dat in dit geval de rechtsgrondslag voor het behouden van de betaalde aanbetaling door de gedaagde niet geldig is, omdat er in de concrete zaak geen andere wettelijke of contractuele basis is om de betaalde aanbetaling voor deelname op de openbare verkoop te behouden, om welke reden de vordering van de eiser werd beoordeeld door de rechtbank als gegrond.

Het in het citaat genoemde Besluit, gepubliceerd op 29 mei 2004, betreft de in 2.6 genoemde beslissing.

2.11.

Het vonnis van de rechtbank van Koophandel in Belgrado van 12 juni 2008 is op 7 oktober 2009 bekrachtigd door de Hoge...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT