Uitspraak Nº C/15/208320 / HA ZA 13-549. Rechtbank Noord-Holland, 2016-01-27

ECLIECLI:NL:RBNHO:2016:514
Date27 Enero 2016
Docket NumberC/15/208320 / HA ZA 13-549
CourtRechtbank Noord-Holland (Neederland)

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht

Sectie Handel & Insolventie

zaaknummer / rolnummer: C/15/208320 / HA ZA 13-549

Vonnis van 27 januari 2016

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. P.F. Keuchenius,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

advocaat mr. K.R. Stephan.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 22 juli 2015

  • -

    het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2015 met de daarin vermelde producties.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

Partijen hebben een langlopend geschil (gehad) over de vraag of in januari 2009 tussen hen een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het aan [gedaagde] toebehorende bedrijfspand aan de [adres] (hierna: “het pand”). [gedaagde] stelde zich op het standpunt dat (de makelaar van) [eiser] een bod had uitgebracht welk bod door [gedaagde] was aanvaard, zodat een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand was gekomen. [eiser] daarentegen stelde dat er geen koopovereenkomst tot stand was gekomen, omdat hij zijn makelaar nimmer opdracht had gegeven om namens hem een koopovereenkomst te sluiten, iets dat [gedaagde] dan ook niet had mogen aannemen.

2.2.

Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 12 mei 2009 is [eiser] veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening, op eerste verzoek van [gedaagde] , het pand af te nemen tegen betaling van de overeengekomen koopsom van € 420.000,-. In het vonnis is voorts bepaald dat indien [eiser] de veroordeling tot afname niet nakomt, hij een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag met een maximum van € 100.000,-.

2.3.

[gedaagde] heeft het kort gedingvonnis aan [eiser] doen betekenen en medewerking van [eiser] aan de levering verlangd onder aanzegging van de executie van dwangsommen.

2.4.

Bij e-mail van 4 juni 2009 heeft de advocaat van [eiser] het volgende geschreven aan de advocaat van [gedaagde] :

“Hoewel onvrijwillig, heeft cliënt te kennen gegeven mee te werken aan levering op de op 18 maart jl. afgesproken datum van 3 juni 2009.

[…]

Nog steeds is cliënt bereid een bankgarantie te stellen voor het bedrag + eventuele schadevergoeding teneinde onomkeerbare en mogelijk uiteindelijk voor rekening van uw cliënt komende schade te voorkomen.

Ik kan niet in de belangenafweging treden die uw cliënt voor zichzelf maakt, maar het komt mij voor dat dit per saldo aantrekkelijker en zeker minder riskant, want risicoloos, is.”

2.5.

Op 21 september 2009 heeft de levering van het pand aan [eiser] plaatsgevonden tegen betaling van de koopprijs van € 420.000,- door [eiser] aan [gedaagde] .

2.6.

[eiser] heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld kort gedingvonnis. Bij arrest van 1 december 2009 heeft het gerechtshof te Amsterdam het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.

2.7.

[gedaagde] is een bodemprocedure tegen [gedaagde] gestart waarin hij heeft gevorderd [eiser] te veroordelen tot vergoeding van de schade die [gedaagde] heeft geleden als gevolg van het niet tijdig nakomen van de koopovereenkomst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. In reconventie heeft [eiser] gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan de teruglevering van het pand tegen terugbetaling van de koopprijs alsmede betaling van schadevergoeding als gevolg van onrechtmatig handelen van [gedaagde] . In die bodemprocedure heeft [eiser] zijn makelaar in vrijwaring opgeroepen en gevorderd voor recht te verklaren dat de makelaar tekort is geschoten in de behartiging van zijn belangen en haar te veroordelen om aan hem te betalen datgene waartoe [eiser] in de hoofdzaak jegens [gedaagde] wordt veroordeeld. Bij vonnis van deze rechtbank van 21 april 2010 zijn in de hoofdzaak de vorderingen van [gedaagde] toegewezen en de vorderingen van [eiser] afgewezen. In de vrijwaringszaak is [eiser] opgedragen bewijs te leveren van – kort gezegd – zijn stelling dat hij zijn makelaar niet opdracht heeft gegeven een bod uit te brengen.

2.8.

Bij vonnis van 7 december 2011 heeft deze rechtbank in de vrijwaringszaak geoordeeld dat [eiser] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs. De vorderingen van [eiser] jegens zijn makelaar zijn daarom afgewezen.

2.9.

Bij arrest van 8 oktober 2013 heeft het gerechtshof Amsterdam het onder 2.8 vermelde vonnis in de vrijwaringszaak bekrachtigd.

2.10.

Bij vonnis van deze rechtbank van 28 december 2011 is [eiser] in de schadestaatprocedure veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 17.615,28 alsmede € 1.254,81 aan proceskosten.

2.11.

[eiser] is in hoger beroep gekomen van het onder 2.10 vermelde vonnis in de schadestaatprocedure. Bij arrest van 18 september 2012 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende [eiser] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 6.651,29.

2.12.

Bij dagvaarding van 20 juli 2010 is [eiser] in hoger beroep gekomen van het onder 2.7 vermelde vonnis. Bij arrest van 8 oktober 2013 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis vernietigd, de vorderingen van [gedaagde] alsnog afgewezen en hem veroordeeld om mee te werken aan de teruglevering van het pand tegen terugbetaling van de koopprijs van € 420.000,-. In het arrest is voorts overwogen dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door uitvoering te verlangen van het vonnis in kort geding. [gedaagde] is daarom veroordeeld tot betaling van de schade die ten gevolge daarvan voor [eiser] is ontstaan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het arrest is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.13.

Voormeld arrest is op 11 oktober 2013 aan [gedaagde] betekend. Op dezelfde dag heeft [eiser] conservatoir beslag laten leggen op een aantal onroerende zaken van [gedaagde] .

2.14.

[gedaagde] heeft cassatie ingesteld tegen het onder 2.12 vermelde arrest. Bij arrest van 23 januari 2015 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen.

3 Het geschil
3.1.

[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

I. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 160.580,73, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;

II. voor zover geen teruglevering op 25 oktober 2013 mocht hebben plaatsgehad: [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van a) de wettelijke rente over € 420.000,-, b) de wettelijke rente over € 26.828,69 en c) € 7,41 per dag, alles gerekend vanaf 25 oktober 2013 tot aan de dag dat door [gedaagde] uitvoering zal zijn gegeven aan het arrest van 8 oktober 2013;

III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, de beslagkosten daaronder begrepen.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.

Uitgangspunt voor de beoordeling van de onderhavige zaak is het arrest van 8 oktober 2013 waarin het gerechtshof in rechtsoverweging 3.22 heeft overwogen dat vaststaat dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door uitvoering van het vonnis in kort geding te verlangen. Op vordering van [eiser] is [gedaagde] door het gerechtshof veroordeeld tot betaling van de schade die voor [eiser] is ontstaan als gevolg van het feit dat [gedaagde] uitvoering door [eiser] heeft verlangd van het vonnis in kort geding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Die schadestaatprocedure is thans aan de orde.

4.2.

Bij het vaststellen van de omvang van de te vergoeden schade moet als beginsel worden vooropgesteld, dat [eiser] zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou verkeren indien de onrechtmatige daad van [gedaagde] achterwege was gebleven (HR 26 maart 2010, LJN:BL0539). Dat betekent dat een vergelijking moet worden gemaakt van de toestand na de executie van het kort geding vonnis met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de executie van het kort gedingvonnis niet zou hebben plaatsgevonden en het pand dus niet aan [eiser] was geleverd tegen betaling van de koopprijs.

4.3.

...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT