Uitspraak Nº C/17/152061 / HA ZA 16-311. Rechtbank Noord-Nederland, 2018-01-17

ECLIECLI:NL:RBNNE:2018:149
Date17 Enero 2018
Docket NumberC/17/152061 / HA ZA 16-311
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaaknummer / rolnummer: C/17/152061 / HA ZA 16-311

Vonnis van 17 januari 2018

in de zaak van

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. A.L. van Onna te Franeker,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. B.E. Dijkstra te Drachten .

Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1 De procedure
1.1.

Na het tussenvonnis van 1 februari 2017 heeft de rechtbank de volgende stukken van partijen ontvangen:

  • -

    de akte verbetering van de man

  • -

    de conclusie van antwoord in reconventie van de vrouw,

1.2.

Vervolgens heeft er op 19 september 2017 een comparitie van partijen plaats gevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

1.3.

Daarna heeft de rechtbank de nog volgende stukken van partijen ontvangen:

  • -

    de conclusie na comparitie van partijen van de vrouw,

  • -

    de conclusie na comparitie van de man.

1.4.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten
2.1.

Partijen hebben in verband met een affectieve relatie met elkaar samengewoond tot 28 november 2015. De man heeft op die datum de gemeenschappelijke woning verlaten.

2.2.

Partijen hebben op 17 september 2014 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:

GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING

Artikel 3

1. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen

in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.

Onder inkomen wordt verstaan het begrip besteedbaar inkomen na betaling van belasting op inkomen, premies sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de verwerving van het inkomen.

2. Het hiervoor in lid 1 bedoelde gedeelte van het inkomen of zoveel meer als partijen wensen, wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas. Deze gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of deze

gemeenschappelijke kas wordt/worden op naam van beide partijen gesteld; zij zijn daarin ieder voor de helft gerechtigd.

3. Indien slechts één van de partijen inkomen heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.

4. Indien het inkomen niet toereikend is, is iedere partij gehouden naar

evenredigheid van haat vermogen het tekort aan te vullen.

Artikel 4

1. Tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden in voorkomende gevallen onder meer gerekend de huurtermijnen betreffende de door partijen tezamen bewoonde woning, de kosten van gebruikelijke verzekeringen met inbegrip van de premie voor een eventuele ziektekostenverzekering, de kosten van gezamenlijke vakanties en de kosten van medische verzorging.

2. Premies van overlijdensrisicoverzekering (daaronder het risicodeel van een gemengde verzekering en een ongevallenverzekering begrepen) vallen niet onder de kosten van de huishouding. De begunstigde partij dient tevens verzekeringnemer te zijn van een

dergelijke verzekering en indien dat niet het geval is, wordt de begunstigde

partij geacht verzekeringnemer te zijn. Deze begunstigde partij draagt de deswege verschuldigde of betaalde premies of koopsommen.

3. Indien ter financiering van de door partijen gezamenlijk te bewonen woning

en van zaken aangeschaft voor de gemeenschappelijke huishouding een geldlening is aangegaan, zal de rente worden gerekend tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Zijn bedoelde zaken gemeenschappelijk eigendom, dan wordt ook de aflossing tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding gerekend. Voorts worden in dat geval tot die kosten gerekend de kosten van alle gewone lasten en herstellingen en buitengewone herstellingen, als bedoeld in artikel 3:220 van het Burgerlijk Wetboek, de zakelijke belasting en de premie voor de opstalverzekering. Uit deze regeling kan niet te eniger tijd door één van partijen het bestaan van een huurverhouding worden afgeleid.

ROERENDE ZAKEN

Artikel 5

1 Alle zaken die uit een eventuele gemeenschappelijke kas zijn betaald, zijn eigendom van partijen ieder voor de helft.

2. Als partijen van mening verschillen over de eigendom van een zaak en geen van partijen zijn/haar eigendomsrecht kan bewijzen wordt die zaak geacht eigendom te zijn van partijen, ieder voor de helft. Het in bezit hebben van een zaak geeft geen bewijs van eigendom.

3. Geen van partijen kan zonder medewerking van de ander beschikken over zaken

die gemeenschappelijk in eigendom zijn.

GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING

Artikel 6

1. Indien te eniger tijd door partijen een gemeenschappelijk te bewonen woning wordt gehuurd, verplichten zij zich jegens elkaar eraan mede te werken dat de huurovereenkomst wordt aangegaan door hen beiden als huurders.

2. Indien partijen gezamenlijk wonen in een door één van hen gehuurde woning, is de huurder verplicht de verhuurder te vragen ermee in te stemmen, dat de ander mede-huurder wordt, op de wijze als bedoeld in artikel 7A:1623h lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

De huurder is verplicht de nodige medewerking te verlenen.

3. Indien partijen gezamenlijk wonen in een woning welke één van hen toebehoort, heeft deze geen recht op vergoeding door de andere partij behoudens het in artikel 4 lid 3 bepaalde.

4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meet dan haat aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal

geen rente dragen.

DE WONING AAN DE [straat] TE [woonplaats]

Artikel6A

Partijen verklaren dat comparant sub 1 uit eigen middelen een bedrag van veertigduizend euro (€ 40.000,00) heeft bijgedragen aan de aankoop van bovengenoemde woning, terwijl de comparante sub 2 uit eigen middelen een bedrag van vijftienduizend euro (€ 15.000,00) heeft bijgedragen aan de aankoop van bovengenoemde woning. Op grond hiervan heeft de comparant sub 1 een vordering op de comparante sub 2 van veertigduizend euro (€ 40.000,00) en de comparante sub 2 een vordering op de comparant sub 1 van

vijftienduizend euro (€ 15.000,00).

Voormelde vorderingen zijn opeisbaar bij vervreemding van de woning (waaronder begrepen economische eigendomsoverdracht), bij het einde van de samenwoning, bij faillissement van de schuldenaar, bij surseance van betaling van de schuldenaar of het op hem/haar van toepassing worden van een regeling in het kader van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Deze vordering is renteloos gedurende de samenwoning, tenzij partijen schriftelijk anders overeenkomen. Deze vordering zal na beëindiging van de samenwoning (anders dan door overlijden) per de dag van beëindiging

rente dragen gelijk aan en wijzigt met de wettelijke rente. Indien in het geval voormelde vorderingen opeisbaar zijn en de opbrengst dan wel de waarde van de woning onder verrekening van de op dat moment op de woning rustende hypothecaire geldlening(en) niet voldoende is/niet voldoende ruimte biedt om de vorderingen aan elkaar te voldoen dan worden de vorderingen naar rato ingekort.

(…)

(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT

Artikel 10

(…)

4. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij die er niet in blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen.

De kantonrechter kan overeenkomstig het hiervoor bepaalde de partij die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het betalen van vergoeding.

De vergoeding zal worden vastgesteld door partijen in onderling overleg.

Indien partijen het over de vergoeding niet eens kunnen worden, zullen zij deze laten bepalen door een door de kantonrechter te benoemen deskundige.

2.3.

De man heeft bij brief van 23 december 2015 per 28 november 2015 de samenlevingsovereenkomst opgezegd.

2.4.

De gemeenschappelijke woning aan de [straat] [nummer] te [woonplaats] is op 30 juni 2016 verkocht en geleverd aan een derde. De netto-verkoopopbrengst van € 54.836,61 staat in depot bij de notaris en dient nog verdeeld te worden.

3 Het geschil en de beoordeling

in conventie en in reconventie

Algemeen

3.1.

Partijen twisten over de afwikkeling van hun vermogensrechtelijke relatie. Een en ander spitst zich toe op de verdeling van de netto-opbrengst van de verkoop van de gemeenschappelijke woning. Deze opbrengst ten bedrage van € 54.836,61 staat in depot bij de notaris. De rechtbank zal hierna de diverse geschilpunten behandelen.

3.2.

De...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT