Uitspraak Nº LEE 14/4718 en LEE 14/4719. Rechtbank Noord-Nederland, 2016-04-12

ECLIECLI:NL:RBNNE:2016:1742
Docket NumberLEE 14/4718 en LEE 14/4719
Date12 Abril 2016
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 14/4718 en 14/4719

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 12 april 2016 in de zaak tussen

[eiseres] [naam 1] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.R.C. Prummel),

en

de ontvanger van de Belastingdienst/kantoor Venlo, verweerder

(gemachtigde: P.M.J.H. Pubben).

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres bij beschikkingen met dagtekening 26 oktober 2010, met nummers 599ART342010190 en 599ART342010194 (hierna: de beschikkingen), aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen (LB/PVV), die werden opgelegd aan [bedrijf 3] Uitzendbureau VOF over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 maart 2002 (hierop ziet beschikking 599ART342010190) en [bedrijf 3] Uitzendbureau BV over het tijdvak 1 april 2002 tot en met 31 december 2002 (hierop ziet beschikking 599ART342010194).

Bij uitspraken op bezwaar van 10 september 2014 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2015. Namens eiseres is verschenen mevrouw T. [eiseres] , alsmede de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan E.J.F.G. Martens, mr. B.J.J. Toonen en M. Tolic.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

De activiteiten van eiseres bestaan grotendeels uit het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden op grotere recreatieparken in Nederland.

1.2.

[bedrijf 3] Uitzendbureau VOF ( [bedrijf 1] ) en [bedrijf 3] Uitzendbureau BV ( [bedrijf 2] ) hebben in de onderhavige jaren 2001 en 2002 aan eiseres personeel ter beschikking gesteld voor het verrichten van de bij 1.1. bedoelde schoonmaakwerkzaamheden.

1.3.

[bedrijf 1] exploiteerde een uitzendbureau en op enig moment zijn de ondernemingsactiviteiten voortgezet door [bedrijf 2] . [bedrijf 1] heeft tot 1 april 2002 aangifte LB/PVV gedaan voor het onder 1.2 genoemde personeel. Met ingang van 1 april 2002 heeft [bedrijf 2] de aangiften LB/PVV gedaan. Op 5 juli 2005 is [bedrijf 2] in staat van faillissement verklaard. Op 4 april 2007 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten.

1.4.

Tegen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is door de FIOD-ECD en de SIOD een strafrechtelijk onderzoek gestart. In dit kader is het kantoorpand van deze vennootschappen doorzocht en is de administratie die in het pand aanwezig was in beslag genomen. Op 16 november 2004 is op grond van artikel 96a van het Wetboek van Strafvordering door de FIOD-ECD van onder meer eiseres mondeling en schriftelijk de uitlevering ter inbeslagneming gevorderd van alle vastleggingen, administratie en correspondentie met betrekking tot het inlenen van personeel van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] over de periode 1 januari 2001 tot en met 14 oktober 2004. De ‘Vordering Uitlevering ter inbeslagneming’, met dagtekening 16 november 2004, behoort tot de gedingstukken. Vervolgens zijn deze bescheiden in beslag genomen. De bewijzen van inbeslagneming met dagtekeningen 16 november 2004 en 22 november 2004, alsmede het proces-verbaal van de ambtshandelingen ter zake, ambtsedig op gemaakt op 23 november 2004 door G. Bredeweg en H. Simmelink, medewerkers van de FIOD-ECD, behoren tot de gedingstukken. De inslaggenomen bescheiden zijn op 8 maart 2005 teruggeven en door J.M. [naam 5] , medewerker van eiseres, in ontvangst genomen.

1.5.

Met toestemming van de officier van justitie heeft de inspecteur inzage gekregen in de inbeslaggenomen bescheiden en de in het kader van het strafrechtelijk onderzoek opgemaakte processen-verbaal. De bevindingen van het door de inspecteur uitgevoerde onderzoek zijn vastgelegd in afzonderlijke brieven aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] van 25 oktober 2005. Tot de gedingstukken behoren onder meer de processen-verbaal van 8 maart 2005 van de getuigenverhoren van J.M. [naam 5] ( [naam 5] ), op dat moment werkzaam bij eiseres als manager verblijfsrecreatie, en R.R. [naam 6] ( [naam 6] ), op dat moment als senior controller werkzaam bij [eiseres] Exploitatie BV, een aan eiseres geleerde vennootschap.

In het proces-verbaal van [naam 5] staat onder meer:

“Het uitzendbureau werd dus ingeschakeld op het moment dat wij mensen tekort kwamen. Op de vakantieparken zitten objectleidsters en assistent objectleiders, groepsleidster en schoonmaaksters. De groepsleidster werkt niet mee. De groepsleidster zorgt voor de daadwerkelijke aansturing van de uitvoering van het werk en het opleiden van mensen en controleren van het werk. De objectleidster zorgt voor de administratie en de aansturing van het geheel.

(…)

De inzet van personeel van [bedrijf 3] werd dus feitelijk bepaald door de objectleidster. Zij zorgt ook voor het verstrekken van opdrachten aan deze mensen en controleert ook de door hen uitgevoerde werkzaamheden. Als het werk niet goed uitgevoerd was, was zij ook degene die de mensen van [bedrijf 3] hierover aansprak en opdracht gaf tot verbetering of aanpassing. Zij is bevoegd mensen van het park te verwijderen.

(…)

In het begin als er nieuwe mensen van [bedrijf 3] komen dan is er nog wel eens een leidinggevende van [bedrijf 3] bij, doch later niet meer. Controle ligt binnen onze eigen organisatie.

[eiseres] bepaalt de werktijden en daar moest [bedrijf 3] zich aan houden.”.

In het proces-verbaal van [naam 6] staat onder meer:

“Door Jan [naam 5] wordt bepaald hoeveel mensen er worden ingeleend voor een bepaald park. Dit zal hij ongetwijfeld in samenspraak doen met de objectleidster op het park. Dit is de voorwerkster die in onze dienst is.

De objectleidster maakt de planning voor het ingeleende personeel en verstrekt dan ook de werkopdrachten. Zij controleert ook de door deze mensen verrichte werkzaamheden. (…) De objectleidster is degene die bij onjuist geleverd werk de mensen hierop aanspreekt en zonodig verwijderd van het object.”

1.6.

Aan [bedrijf 1] zijn met dagtekening 13 juli 2005 naheffingsaanslagen LB/PVV voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 (met aanslagnummer 8083.94.952.A01.1506) en voor het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 maart 2002 (met aanslagnummer 8083.94.952.A01.2506) opgelegd conform de bevindingen van het onder 1.5 vermelde onderzoek. Tegen deze naheffingsaanslagen heeft [bedrijf 1] bezwaar en beroep ingesteld. Bij uitspraken van de rechtbank Breda van 20 januari 2010, AWB 08/1466 en 08/1467, heeft die rechtbank de beroepen van [bedrijf 1] ongegrond verklaard. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld.

1.7

Aan [bedrijf 2] is met dagtekening 13 juli 2005 een naheffingsaanslag LB/PVV voor het tijdvak 1 april 2002 tot en met 31 december 2002 (met aanslagnummer 0011.05.103.A01.2506) opgelegd, eveneens conform de bevindingen van het hiervoor onder 1.5 vermelde onderzoek. Hiertegen is geen bezwaar en beroep ingesteld.

1.8

Er zijn namens verweerder bij eiseres in verband met een mogelijke toepassing van de inlenersaansprakelijkheid ex artikel 34 van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) onderzoeken (inlenersaansprakelijkheidsonderzoeken) ingesteld. Tot de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT