Uitspraak Nº LEE 20-3361. Rechtbank Noord-Nederland, 2022-03-17

ECLIECLI:NL:RBNNE:2022:891
Docket NumberLEE 20-3361
Date17 Marzo 2022
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

Zaaknummer: LEE 20/3361

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaak tussen

1.a. [eiseres]., gevestigd te [plaats], eiseres sub 1.a.,

1.b. [eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres sub 1.b.,

hierna gezamenlijk te noemen: eiseressen,

(gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof),

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Groningen, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.J. van Winzum).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghoudster]., gevestigd te [plaats], vergunninghoudster,

(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2020 (het bestreden besluit), verzonden op 2 oktober 2020, heeft verweerder, onder weerlegging van de door eiseressen ingediende zienswijze, aan vergunninghoudster een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuur-bescherming (Wnb) verleend voor het in werking hebben en wijzigen van een varkens-houderij op het perceel aan de [adres] te [plaats].

Tegen het bestreden besluit hebben eiseressen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 26 januari 2022.

Eiseressen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en

mr. R.J. Groenveld.

Namens vergunninghoudster is voornoemde gemachtigde verschenen.

Overwegingen
Feiten en omstandigheden

1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Vergunninghoudster heeft op 8 augustus 2019 een aanvraag om natuurvergunning voor het in werking hebben en wijzigen van de varkenshouderij op voormeld perceel te [plaats] bij verweerder ingediend.

1.2.

Desgevraagd heeft vergunninghoudster de aanvraag om natuurvergunning op 10 juni 2020 aangevuld.

1.3.

Verweerder heeft op 30 juli 2020 een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde natuurvergunning genomen.

Verweerder heeft dit ontwerpbesluit ter inzage gelegd.

1.4.

Eiseressen hebben bij brief van 21 augustus 2020 een zienswijze bij verweerder ingediend.

1.5.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder weerlegging van de door eiseressen ingediende zienswijze, aan vergunninghoudster een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb verleend voor het in werking hebben en wijzigen van een varkenshouderij op voormeld perceel te [plaats].

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn treffen de Lid-Staten voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijke-ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen.

Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn treffen de Lid-Staten passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.

Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn wordt voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.

Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn neemt de Lid-Staat, indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De Lid-Staat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.

Wanneer het betrokken gebied een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort is, kunnen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten dan wel, na advies van de Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang worden aangevoerd.

2.1.

Ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Ingevolge artikel 2.7, derde lid, aanhef en onder a, van de Wnb verlenen gedeputeerde staten een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan: artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid, wanneer de vergunning betrekking heeft op een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Ingevolge artikel 2.8, eerste lid van de Wnb maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudings-doelstellingen voor dat gebied.

Overwegingen

3. Tussen partijen is in geschil of verweerder in dit geval terecht een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb aan vergunninghoudster heeft verleend voor het in werking hebben en het wijzigen van een varkenshouderij op voormeld perceel te [plaats]. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

De vergunningverlening

4.1.

Met betrekking tot de vergunningverlening ingevolge de Wnb overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat het project, zoals bedoeld in de Wnb, in dit geval bestaat uit het bouwen van stallen (verlengen van bestaande stallen), het wijzigen van de inrichting en het drijven van de gewijzigde inrichting. Vergunninghoudster heeft voor dit project een natuur- vergunning aangevraagd en verweerder heeft deze vergunning verleend. Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of het project, zoals dat door vergunninghoudster is aangevraagd, significante effecten kan hebben op de betrokken Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft zich daarbij aanvankelijk op het standpunt gesteld dat met de constatering dat er geen verhoging van de depositie zal plaatsvinden in de kern aan het vereiste van een passende beoordeling is voldaan. Later heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb ook had kunnen worden geweigerd omdat vergunning dan niet nodig is. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de vereisten die aan een passende beoordeling moeten worden gesteld en dat onvoldoende zeker is dat het project geen significante gevolgen kan hebben.

4.2.

De rechtbank overweegt dat uit artikel 2.8 van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 2.7 van de Wnb, volgt dat wanneer verweerder overgaat tot vergunningverlening hij op grond van deze artikelen ook verplicht is om een passende beoordeling te maken. Naar het oordeel van de rechtbank moet aan een passende beoordeling in ieder geval de eis worden gesteld dat deze is opgesteld door een deskundige, inzicht geeft in de emissies van een project en een beoordeling inhoudt van de gevolgen van die emissies voor de betrokken natuurgebieden in het licht van hun instandhoudingsdoelstellingen waarbij de zekerheid wordt verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten (vgl. rechtbank Noord-Nederland, 11 november 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4025). De rechtbank constateert dat de overgelegde Aerius-berekeningen en de overige aan de vergunning ten grondslag gelegde stukken ontoereikend zijn om te worden gekwalificeerd als passende beoordeling. In zoverre slaagt de grond van eiseressen.

De rechtbank zal voorts beoordelen of de emissies voor de referentiesituatie juist zijn vastgesteld, of de emissies voor de aangevraagde situatie juist zijn vastgesteld en ten slotte of de motivering zoals die aan de vergunning ten grondslag is gelegd stand houdt.

4.3.

Voor zover de stellingen van verweerder impliceren dat aan de vereisten van een passende beoordeling is voldaan indien wordt aangetoond dat het aangevraagde project niet leidt tot een toename van de emissie en depositie ten opzichte van de referentiesituatie overweegt de rechtbank dat deze gedachte kennelijk geïnspireerd is op artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Los van de vraag of daarmee wordt voldaan aan het vereiste van een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT