Uitspraak Nº LEE 21/284. Rechtbank Noord-Nederland, 2022-08-23

ECLIECLI:NL:RBNNE:2022:3016
Docket NumberLEE 21/284
Date23 Agosto 2022
CourtRechtbank Noord-Nederland (Neederland)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/284


uitspraak van de meervoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak tussen
[naam 1] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.J.A. Steenbergen),

en

Gedeputeerde Staten van de Provincie Drenthe, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Drenth).

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2020 (het primair besluit 1) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.

Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hierbij heeft eiser verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. Verweerder heeft ingestemd met het verzoek en het bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank.

Bij besluit van 29 maart 2021(het primaire besluit 2) heeft verweerder de begunstigingstermijn voor de percelen verlengd tot 17 april 2021.

Bij besluit van 8 april 2021 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de begunstigingstermijn voor de kadastrale percelen S109 en S110 verlengd tot 1 januari 2022.

De rechtbank heeft de primaire besluiten 2 en 3 meegenomen in haar beoordeling.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen mr. A.A. Westers en de echtgenote van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen A. Dreijer en R.J.A. Altena. Het onderzoek ter zitting is geschorst.

Bij brief van 27 juli 2021 heeft verweerder nadere informatie verschaft. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 25 augustus 2021.

Partijen hebben niet te kennen gegeven een nieuwe behandeling ter zitting te wensen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De procedure heeft betrekking op de kadastrale percelen S109 en S110, te Westerbork, en F3050, te Zweeloo, hierna aan te duiden als de percelen. De percelen zijn gelegen aan weerszijden van de Bart van Veenweg.

1.1.

De vader van eiser, tevens rechtsvoorganger van eiser, heeft in 1993 voor de percelen een aanvraag op grond van de Stimuleringsregeling bosuitbreiding op landbouwgronden ingediend. Deze aanvraag is goedgekeurd en er is subsidie verleend.

1.2.

Op 13 oktober 2015 heeft eiser bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een opgave kap houtopstand gedaan voor de percelen. Bij brief van 14 oktober 2015 heeft de RVO bevestigd dat eiser een kapmelding als bedoeld in artikel 2 van de Boswet heeft gedaan. In de brief merkt de RVO onder meer op dat eiser, indien hij binnen een maand geen reactie op zijn melding heeft ontvangen, met de kapwerkzaamheden mag beginnen. Bij de brief heeft de RVO als bijlage de tekst van artikel 3 van de Boswet gevoegd over de verplichting binnen drie jaar tot herplant over te gaan.

1.3.

Op 11 oktober 2018 hebben Dreijer, vergunningverlener Wnb houtopstanden, en Altena, toezichthouder Wnb houtopstanden, de percelen geïnspecteerd en met eiser gesproken. In een brief van 23 november 2018 vermeldt verweerder dat bij die gelegenheid is geconstateerd dat geen herplant heeft plaatsgevonden en dat eiser na de velling de percelen landbouwkundig in gebruik heeft genomen. In de brief concludeert verweerder dat eiser verplicht is om de percelen voor 13 oktober 2019 te herplanten.

1.4.

Op 18 november 2019 en op 3 maart 2020 heeft de toezichthouder geconstateerd dat op de percelen nog geen herplant heeft plaatsgevonden en dat de percelen in gebruik zijn als landbouwgrond.

1.5.

Op 3 maart 2020 heeft de toezichthouder geconstateerd dat op de percelen nog geen herplant heeft plaatsgevonden en dat de percelen in gebruik zijn als landbouwgrond.

1.6.

Bij besluit van 1 april 2020 heeft verweerder aan de maatschap [naam 2] een last onder dwangsom opgelegd. Bij besluit op bezwaar van 29 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. Op 16 november 2020 heeft de maatschap beroep aangetekend. Verweerder heeft vervolgens de last onder dwangsom van 1 april 2020 ingetrokken.

1.7.

In het primaire besluit 1 heeft verweerder, op grond van artikel 4.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) en van artikel 4.32 van de Provinciale Omgevingsverordening, aan eiser een last onder dwangsom opgelegd inhoudende dat eiser vóór 1 april 2021 over dient te gaan tot herplant van de percelen. Indien eiser de herplant niet realiseert, verbeurt hij voor de percelen S109 en S110 per 1 april 2021 € 50.000,- en per 15 april 2021 wederom € 50.000,- en voor het perceel F3050 per 1 april 2021 € 33.600,- en per 15 april 2021 wederom € 33.600,-.

1.8.

Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder de begunstigingstermijn voor de percelen verlengd tot 17 april 2021.

1.9.

Bij het primaire besluit 3 heeft verweerder de begunstigingstermijn voor S109 en S110 verlengd tot 1 januari 2022. Voor F3050 is de begunstigingstermijn niet nogmaals verlengd.

Relevante regelgeving

2. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Last onder dwangsom: overtreding

3. Eiser stelt dat geen sprake is van een overtreding omdat de gevelde houtopstanden tijdelijk bos waren. Om die reden geldt de herplantplicht niet.

3.1.

De rechtbank overweegt dat eiser een door zijn vader in november 1993 ondertekend Meldingsformulier “Vrijstelling Meldings- en Herplantplicht” heeft overgelegd. Niet gebleken is echter dat de algemeen directeur van Staatsbosbeheer een mededeling heeft gedaan als bedoeld in artikel 3 van de Beschikking vrijstelling meldings- en herplantplicht. Verweerder heeft toegelicht dat uitvoerig onderzoek is verricht in de archieven of een dergelijke mededeling is gedaan, maar dat een dergelijke mededeling niet is gevonden. Ook in de inmiddels gedigitaliseerde kaarten is een dergelijke vrijstelling niet teruggevonden. Dit is door eiser niet gemotiveerd bestreden. Dat betekent dat eiser naar het oordeel van de rechtbank niet is vrijgesteld van de herplantplicht. Daarbij kan in het midden blijven of de overgelegde melding al dan niet ingediend is.

3.2.

Niet is in geschil dat de vader van eiser een aanvraag heeft ingediend voor subsidie op grond van de Stimuleringsregeling bosuitbreiding op landbouwgronden (Stimuleringsregeling) en dat subsidie is verleend voor de duur van twintig jaar.

3.3.

Uit de Stimuleringsregeling en de toelichting daarop blijkt dat slechts sprake is van tijdelijk bos, als voorafgaand aan de aanleg van het bos een vrijstelling overeenkomstig de Boswet is verleend. Blijvend bos wordt gedefinieerd als bos waarvoor voorafgaand aan de aanleg geen vrijstelling is verleend. Een inkomenscompensatie gedurende twintig jaar, waartoe in dit geval is besloten, werd slechts verleend voor blijvend bos. Om die reden geldt voor eiser naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen vrijstelling van de verplichting tot herbeplanting op grond van de Stimuleringsregeling. Dat betoog slaagt niet.

3.4.

De stelling van eiser ter zitting dat de bomensoort populieren erop duidt dat sprake is van een tijdelijk bos, leidt gelet op voormelde definitie van tijdelijk bos in de Stimuleringsregeling, evenmin tot een ander oordeel. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat sprake is van populieren en dat deze zijn vrijgesteld van de herplantplicht, slaagt dat betoog ook niet, nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van de gevallen als bedoeld in artikel 4.1, onder f en h, van de Wnb.

3.5.

Eisers stelling dat een beambte van de toenmalige gemeente Zweeloo tegen een buurman zou hebben gezegd dat op perceel F3050 tijdelijk bos was...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT