Uitspraak Nº NL.22.4267. Rechtbank Den Haag, 2022-05-20

ECLIECLI:NL:RBDHA:2022:4848
Docket NumberNL.22.4267
Date20 Mayo 2022
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: NL22.4267


uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A.W. Oude Lenferink).


Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard op grond van protocol nr. 24 inzake Asiel voor onderdanen van Lidstaten van de Europese Unie bij het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

Verweerder heeft bepaald dat eiser zich onmiddellijk dient te begeven naar het grondgebied

van Polen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiser stelt dat hij vanwege zijn geaardheid is mishandeld in Polen en stelt daarom te vrezen bij terugkeer.

Procesbelang?

2. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of eiser procesbelang heeft. Omdat eiser ongewenst is verklaard, kan hij zolang de ongewenstverklaring voortduurt, geen rechtmatig verblijf hebben.1 Hieraan verbindt verweerder de conclusie dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank ziet dit anders. Volgens de rechtbank heeft eiser wel procesbelang. Dit leidt de rechtbank af uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2015.2 De Afdeling oordeelt daarin dat de rechtbank er niet mee kan volstaan het beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag van een vreemdeling tegen wie eerder een zwaar inreisverbod is uitgevaardigd, niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van procesbelang. De Afdeling overweegt dat een asielaanvraag van een vreemdeling tegen wie eerder een zwaar inreisverbod is uitgevaardigd dat ten tijde van de aanvraag voortduurt, mede dient te worden aangemerkt als een verzoek om opheffing van dat inreisverbod, dan wel als een aanvulling van een reeds ingediend verzoek daartoe. Vervolgens moet een afwijzing van die asielaanvraag dan mede worden begrepen als een afwijzing van een verzoek om opheffing van het zware inreisverbod. De beoordeling of een vreemdeling voldoet aan de vereisten voor vergunningverlening wordt dan ten volle aan de orde gesteld in het kader van de toetsing van het besluit op het verzoek om opheffing van het zware inreisverbod.

De Afdeling komt tot dit oordeel om een concentratie van rechtsbescherming te bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat deze gewenste concentratie van rechtsbescherming niet opgaat als sprake is, zoals hier, van een ongewenstverklaring.

Voor zover verweerder stelt dat deze jurisprudentie niet meer van toepassing is, volgt de rechtbank dit niet. Dat de Afdeling – zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht – in 2018 is omgegaan3 in die zin dat een tegen de vreemdeling uitgevaardigd inreisverbod er niet langer aan in de weg staat dat een vreemdeling belang heeft bij een beroep in een verblijfsprocedure, heeft te maken met het arrest van het Hof van Justitie van 26 juli 2017, Ouhrami4 en de Terugkeerrichtlijn. Die nieuwe lijn van de Afdeling is echter enkel van toepassing op zware inreisverboden en niet op een ongewenstverklaring, zoals hier aan de orde.

Daarbij komt dat de vergelijkbare aanvragen van eiser in 2013 en 2020 door verweerder wel mede zijn opgevat als verzoeken om opheffing van de ongewenstverklaring. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting niet kunnen uitleggen waarom de aanvragen toen wel zo zijn opgevat en de aanvraag nu niet.

2.1

Eiser heeft dus belang bij de beoordeling van zijn beroep, omdat zijn asielaanvraag mede dient te worden aangemerkt als een verzoek om opheffing van zijn ongewenstverklaring. Verweerder heeft eisers asielaanvraag ten onrechte niet als zodanig opgevat. Het bestreden besluit is alleen daarom al onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig voorbereid.


Waarom heeft verweerder eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard?

3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT