Uitspraak Nº NL19.18182. Rechtbank Den Haag, 2020-10-28

ECLIECLI:NL:RBDHA:2020:12603
Docket NumberNL19.18182
Date28 Octubre 2020
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL19.18182


uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Griffioen).

Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend op 12 maart, 6 juli en 21 augustus 2020.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen
Feiten en een herhaalde asielaanvraag
1.1

Eiser is geboren op [#] en heeft de Afghaanse nationaliteit.

1.2

Eiser heeft al eerder, op 5 november 2015, een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij sinds hij 8 jaar was, illegaal in Iran heeft verbleven en een paar keer door de Iraanse autoriteiten met geweld is uitgezet naar Afghanistan. In Afghanistan hadden eiser en zijn familie problemen vanwege hun Hazara etniciteit. Eiser heeft daarnaast gesteld dat hij bekeerd is tot het christendom.
Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 19 december 2016 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig bevonden maar de gestelde bekering niet. Het daartegen ingestelde beroep is bij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 2 augustus 2017 (AWB 17/1031) ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 30 augustus 2017 (nr. 201706812/1/V2), waardoor het besluit van 19 december 2016 in rechte vast is komen te staan.

1.3

Eiser heeft op 21 juni 2019 de onderhavige herhaalde asielaanvraag ingediend. Eiser heeft daarbij een beroep gedaan op de algemene verslechterde situatie in Afghanistan, de algemene verslechterde situatie voor Hazara’s in het bijzonder en zijn vrees voor de Taliban. Eiser vreest verder voor vervolging omdat hij een geloofsgroei heeft doorgemaakt in het christendom. Zo heeft hij in [land] ongeveer tien Afghanen geëvangeliseerd. Voorts is hij actief op christelijke pagina’s op Facebook.

Afwijzing asielaanvraag door verweerder

2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- beroep op de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan;
- beroep op de algemene situatie van Hazara’s in verhouding tot de Taliban;
- de geloofsgroei en eventuele toedichting van bekering.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerste twee elementen niet leiden tot vergunningverlening en het derde element ongeloofwaardig is. Hij wijst de asielaanvraag daarom af als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vw, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw.

Moet de geloofwaardigheidsbeoordeling opnieuw?

3. Eiser voert aan dat verweerder de geloofwaardigheid van zijn afwending van de islam en zijn bekering tot het christendom opnieuw had moeten beoordelen conform de Werkinstructie 2018/10 (WI 2018/10), die volgens eiser nieuw beleid is. Eiser is tijdens het gehoor opvolgende aanvraag twee keer onderbroken en aangezet te praten over zijn geloofsgroei sinds zijn eerste asielaanvraag. Hierdoor is aan eiser onvoldoende de gelegenheid gegeven om nader in te gaan op zijn motieven voor zijn afwending van de islam en bekering tot het christendom. Eiser is niet gehoord conform WI 2018/10, nu de maatschappelijke en sociale aspecten niet dan wel onvoldoende zijn belicht en daardoor niet dan wel onvoldoende zijn betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de afwending van de islam en bekering tot het christendom.

3.1

Verweerder heeft voorop gesteld dat het besluit van 19 december 2016, waarbij de gestelde bekering van eiser tot het christendom ongeloofwaardig is bevonden, in rechte vast staat. Verweerder ziet WI 2018/10 niet als beleidswijziging maar als vastlegging van de gedragslijn die verweerder al hanteerde. Verweerder wijst in dit verband op de antwoorden op de vragen van de Tweede Kamer van 6 september 2019 over de beoordeling van de geloofwaardigheid van LHBTI’s en bekeerlingen en naar de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1885), waarin is geoordeeld dat WI 2018/9 voor het onderzoek naar en de beoordeling van een gestelde seksuele gerichtheid geen beleidswijziging is. Verweerder meent dat dat oordeel in die uitspraak analoog voor WI 2018/10 geldt. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding om de eerder gemaakte geloofwaardigheidsbeoordeling opnieuw te doen.

3.2

De rechtbank stelt vast dat WI 2018/10 per 1 juli 2018 in werking is getreden.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat WI 2018/10 gewijzigd beleid is. De werkinstructie wijkt immers inhoudelijk niet af van de vaste gedragslijn die verweerder eerder hanteerde. In WI 2018/10 is uitsluitend de manier waarop verweerder de geloofwaardigheid van de bekering beoordeelt nader uiteen gezet. De pijlers waaraan de gestelde bekering wordt getoetst zijn dezelfde.
Deze vaste gedragslijn houdt in dat verweerder een vreemdeling vragen stelt die zien op drie elementen: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. Het zwaartepunt ligt nog steeds op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen en de persoonlijke beleving. De vreemdeling moet in dit kader aannemelijk maken dat de gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Dit geldt temeer wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een land waar bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is en kan worden bestraft. De verklaringen over deze drie elementen moeten steeds in onderling verband worden bezien, waarbij vanwege de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Behalve de weging van voornoemde pijlers bij een bekering zijn in de werkinstructie, onder meer de weging van documenten van kerkelijke personen/instanties, beoordelingen door derden en feitelijke informatie van kerkelijke instanties nader uitgewerkt.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de opvolgende aanvraag van eiser niet op een andere manier hoefde te beoordelen dan hij heeft gedaan.
De beroepsgrond slaagt niet.

Is het rapport van [stichting] onvoldoende bij besluitvorming betrokken?

4. Eiser voert verder aan dat het rapport van [stichting] van 21 februari 2017 dat hij in de beroepsfase van de eerste asielprocedure heeft ingebracht, gelet op het huidige beleid onvoldoende bij de besluitvorming van verweerder is betrokken. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 augustus 2017 op dat punt immers volstaan met de overweging dat een dergelijk rapport kan bijdragen aan de geloofwaardigheid, maar dat het onverlet laat de verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf om overtuigende verklaringen af te leggen over de bekering en het proces dat tot de bekering heeft geleid. Hiermee is volgens eiser niet kenbaar gemotiveerd om welke reden de verklaringen van derden niet opwegen tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser tegenover verweerder, zoals dat is vereist in paragraaf 4.1.4 van WI 2018/10.

4.1

De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals uit de rechtsoverweging 3.4 van de uitspraak van 2 augustus 2017 blijkt, is het voornoemde rapport van [stichting] al bij de beoordeling van het beroep tegen de eerdere afwijzing van de asielaanvraag betrokken. Deze uitspraak is bij uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017 bevestigd. Nu de rechtbank van oordeel is dat van beleidswijziging geen sprake is, is er evenmin grond voor het oordeel dat het voornoemde rapport door verweerder in dat licht opnieuw bij zijn besluitvorming had moeten worden betrokken.
De beroepsgrond slaagt niet.

Is sprake van oprechte bekering en geloofsgroei?

5. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in zijn geval nog altijd geen sprake is van een oprechte bekering en daarmee samenhangend een oprechte geloofsgroei. Daarbij heeft verweerder eisers verklaringen ten onrechte niet in samenhang met de verklaringen van derden bezien en beoordeeld. Eiser heeft in beroep onder meer een foto en de volgende verklaringen overgelegd:
- verklaring van [naam 1] van 30 juli 2019;
- verklaring van [naam 2] van 31 juli 2019;
- verklaring van [naam 3] van 5 maart 2020;
- emailbericht van [naam 4] , predikant van de Gereformeerde Kerk te [plaats 1] ;
- verklaringen van [naam 5] van 26 februari 2020 en 24 juni 2020.
Eiser voert in het kader van zijn gestelde evangelisatie verder aan dat hij in het AZC is benaderd door twee Afghaanse mannen die geïnteresseerd zijn in het christendom. Omdat door corona kerkbezoek en bijbellessen momenteel nog beperkt zijn, vertelt eiser die twee mannen twee tot drie keer per week over het geloof.

5.1

Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser met de afgelegde verklaringen niet het eerdere oordeel over de gestelde bekering heeft weten te weerleggen. Evenmin heeft hij nieuwe persoonlijke...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT