Uitspraak Nº NL20.12689. Rechtbank Den Haag, 2022-03-07

ECLIECLI:NL:RBDHA:2022:2056
Date07 Marzo 2022
Docket NumberNL20.12689
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.12689


uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Orsel).


Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 20001 afgewezen.

Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 6 maart 2016.


Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 maart 2016 is het beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van de Afdeling2 van 12 juli 2016 is het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.

Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 juli 2017 is het beroep gegrond verklaard en het besluit van 5 maart 2016 vernietigd.

Bij uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2019 is het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.

Op 31 oktober 2019 heeft verweerder eiser aanvullend gehoord.

Bij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 28 mei 2021 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is H.C. Khanna als tolk ter zitting verschenen.

Na sluiting van het onderzoek heeft eiser op 9 augustus 2021 een aantal nadere stukken ingediend over de veiligheidssituatie in Afghanistan en daarbij de rechtbank verzocht om heropening van het onderzoek.

Op 24 augustus 2021 heeft verweerder, gelet op het vanaf 11 augustus 2021 ingestelde besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan, het bestreden besluit ingetrokken en de rechtbank medegedeeld dat opnieuw op de aanvraag zal worden beslist.

Bij besluit van 13 september 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog ingewilligd en aan hem een verblijfsvergunning verleend met ingang van 21 augustus 2015 tot 21 augustus 2020. Verder heeft verweerder de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning ambtshalve verlengd tot 21 augustus 2025.

Eiser heeft bij brief van 23 september 2021 zijn beroep gehandhaafd en gronden tegen het besluit van 13 september 2021 aangevoerd.

Verweerder heeft op 9 november 2021 een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben niet aangegeven een nadere zitting te wensen. Gelet hierop heeft de rechtbank het onderzoek op 24 januari 2022 gesloten.

Overwegingen

Is het beroep gericht tegen het besluit van 23 september 2021?

1. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb3 heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

2. Eiser kan zich niet verenigen met het besluit van 23 september 2021. Hoewel zijn aanvraag is ingewilligd, meent hij dat aan hem een andere verblijfsvergunning had moeten worden verleend. Verweerder komt met het nemen van dit besluit dan ook niet volledig aan het beroep van eiser tegemoet. Het beroep van eiser is daarom van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 23 september 2021.

Waarom is eiser het niet eens met het besluit van 23 september 2021?

3. Eiser voert aan dat aan hem een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd had moeten worden verleend, omdat hij aan alle voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor deze verblijfsvergunning. Zijn brief van 20 augustus 2021 moet als een aanvraag hiertoe worden beschouwd. Indien dit niet wordt gevolgd, dan had het op de weg van verweerder gelegen om hem in de gelegenheid te stellen om aan te tonen dat hij aan alle voorwaarden, waaronder het inburgeringsvereiste, voldoet. Verder meent eiser dat hij recht heeft op schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Tussen zijn asielaanvraag en de verlening van de verblijfsvergunning ligt immers een termijn van ruim zes jaar. Uit de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2016 volgt dat de maximale duur van de asielprocedure vijf jaar is.4 Bovendien mag de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT