Uitspraak Nº NL20.18924. Rechtbank Den Haag, 2022-08-15

ECLIECLI:NL:RBDHA:2022:8404
Docket NumberNL20.18924
Date15 Agosto 2022
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.18924


uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berkel).


Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht tot 30 augustus 2017 ingetrokken en de aanvraag van eiser tot verlenging van de geldigheidsduur van die verblijfsvergunning afgewezen. Verweerder heeft daarnaast een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 6 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen [naam 1], tolk, en [naam 2] (Tomzorg). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op de hierna te bespreken recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Verweerder heeft bij brief van 21 juli 2022 van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Eiser heeft op 4 augustus 2022 gereageerd. Hij heeft desgevraagd bij brief van 9 augustus 2022 laten weten dat hij geen nadere zitting wenst. Nadat verweerder hetzelfde heeft laten weten, heeft de rechtbank het onderzoek op 15 augustus 2022 gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.1.

Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en is staatloos. Verweerder merkt eiser aan als staatloze Palestijn uit Syrië. Bij beschikking van 19 april 2016 heeft verweerder eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met ingang van 17 oktober 2015, geldig tot 17 oktober 2020.

1.2.

Bij vonnis van 25 oktober 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:11353, is eiser door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden voor verkrachting. De rechtbank heeft overwogen dat eiser het slachtoffer in de periode van 30 augustus 2017 tot en met 31 augustus 2017 in zijn woning een slaapkamer heeft ingetrokken, haar heeft betast, de hand van het slachtoffer naar zijn penis heeft gebracht en tenslotte zijn vinger in haar vagina heeft gebracht. De rechtbank vindt verkrachting een bijzonder heftig en ingrijpend misdrijf, maar vindt het in dit geval voor het slachtoffer nog schrijnender omdat zij als ‘buddy’/vrijwilligster aan het gezin van eiser was gekoppeld om aan het gezin de nodige dagelijkse bijstand en hulp te verlenen. Op de dag waarop de verkrachting heeft plaatsgevonden was het slachtoffer in de woning aanwezig om een wond bij het zoontje van eiser te verzorgen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort misdrijven vaak langdurige en ernstige schade toebrengt aan de geestelijke gezondheid van een slachtoffer. Eiser heeft het vertrouwen dat het slachtoffer in hem stelde op grove wijze geschonden. Bij de strafmaat heeft de rechtbank meegewogen dat, anders dan bij het standaarddelict waarvoor het oriëntatiepunt van het LOVS (een gevangenisstraf van 24 maanden) is gegeven, het binnendringen in het lichaam niet met de penis maar met een vinger heeft plaatsgevonden en dat dit binnendringen van zeer korte duur is geweest.

Dit – en de omstandigheid dat sprake was van gering geweld – vormde voor de rechtbank aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan genoemd in voornoemd oriëntatiepunt.

1.3.

Verweerder heeft bij brief van 25 juni 2019 het voornemen geuit om eisers verblijfsvergunning in te trekken en aan hem een inreisverbod op te leggen. Eiser heeft op 6 september 2019 een zienswijze ingediend. Verweerder heeft op 10 oktober 2019 een ‘intrekkingsgehoor’ met eiser en zijn gemachtigde gehouden. Eiser heeft zijn zienswijze op 5 december 2019 aangevuld. Verweerder heeft op 5 februari 2020 een aanvullend voornemen geuit. Daarop heeft eiser op 19 februari 2020 nog een zienswijze ingediend. Verweerder heeft daarna op 25 augustus 2020 nog een aanvullend voornemen geuit. Eiser heeft in reactie daarop op 14 september 2020 een zienswijze ingediend.

1.4.

Bij brief van 28 juli 2020 heeft eiser een aanvraag tot verlenging van zijn verblijfsvergunning ingediend.

Bestreden besluit

2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht tot 30 augustus 2017 en de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van die verblijfs-vergunning afgewezen, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Hij is namelijk bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en hij vormt een gevaar voor de gemeenschap. Daarbij heeft verweerder getoetst aan artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw),

artikel 3.105d, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragrafen C2/10.3 en C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).

Verweerder heeft met toepassing van zijn beleid het standpunt ingenomen dat de intrekking van de verblijfsvergunning voldoet aan artikel 3.86 van het Vb en de toets aan het unierechtelijk openbare ordecriterium (een actueel en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang voor de samenleving) kan doorstaan.

Eiser komt op grond van artikel 3.6a, eerste en vijfde lid, van het Vb, niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het

Verdrag tot bescherming van de rechten...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT