Uitspraak Nº ROE 22/178. Rechtbank Limburg, 2022-02-28

ECLIECLI:NL:RBLIM:2022:1504
Docket NumberROE 22/178
Date28 Febrero 2022
RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 22/178

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam 1] (verzoekster 1) en [naam 2] (verzoekster 2),

te [woonplaats] ,
gezamenlijk te noemen verzoeksters,

(gemachtigde: mr. B.H.M. Nijsten),

en

De Burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder

(gemachtigde: R. Stassen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang aan verzoeksters opgelegd die ertoe strekt dat zij met ingang van 18 januari 2022 om 10.00 uur de woning aan [adres] (hierna: de woning) dienen te sluiten en voor de duur van drie maanden gesloten dienen te houden.

Verzoeksters hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft aangegeven met sluiting te willen wachten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2022.

Verzoekster 1 is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Inleiding

2. Het gaat in deze zaak om de sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk – kort gezegd – een woning te sluiten indien vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Deze uitspraak gaat over de vraag of de sluiting van de woning al dan niet opgeschort moet worden tot op het door verzoeksters tegen deze sluiting gemaakte bezwaar is beslist, zoals verzoeksters hebben verzocht.

Feiten

3. Op 20 oktober 2021 is de politie, naar aanleiding van een melding van een hennepkwekerij, binnengetreden in de woning. Verzoeksters (verzoekster 1 en haar meerderjarige dochter) zijn bewoners en gestelde onderhuurders van deze woning.
[naam 3] is op dat moment de huurder van de woning en de gestelde onderverhuurder. In het proces-verbaal van 20 oktober 2021 is vermeld dat in de woning zelf geen hennepkwekerij werd aangetroffen. Verder is vermeld dat op het perceel van genoemd adres een garage staat. Vanuit die garage werd een zoemend geluid gehoord. In de garage is vervolgens een hennepkwekerij aangetroffen met 153 nagenoeg volgroeide planten. Voorts bevonden zich in de garage een droogtent en droogrekken. [naam 3] verklaart op 20 oktober 2021 dat hij de garage verhuurde, maar dat hij niet weet aan wie en dat hij daarvoor het huurcontract moet zoeken. Hij weet niet wat de huurder in de garage doet. [naam 3] gaat wel eens in de garage aan zijn scooter sleutelen. Aan de gevel van de woning hingen diverse camera’s die via kabels de woning inliepen. Deze kabels waren gekoppeld aan een verzamelmodule. Die module is in beslag genomen. Tevens is sprake van diefstal van stroom, aldus het proces-verbaal.

4. Op 27 oktober 2021 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan dit voornemen heeft verweerder hetgeen onder 3. is weergegeven ten grondslag gelegd. Verzoekster 1 heeft daarover op
12 november 2021 een zienswijze gegeven. Uit de zienswijze komt naar voren dat [naam 3] inmiddels de woning heeft verlaten en dat verzoekster 1 haar relatie met [naam 3] definitief heeft beëindigd. Sinds 1 november 2021 is verzoekster 1 huurster van de hele woning aan [adres] .

4.1.

Naar aanleiding van de zienswijze van verzoekster 1 heeft verweerder op

15 november 2021 aanvullende informatie opgevraagd, zoals:

  • -

    Een huurovereenkomst betreffende de garage;

  • -

    Een nadere onderbouwing van de medische klachten van verzoekster;

  • -

    Een onderbouwing van de stelling dat de sluiting van de woning voor de dochter van verzoekster “niet goed zal vallen”;

  • -

    Een onderbouwing van de stelling dat het onmogelijk is voor verzoekster om andere woonruimte te vinden. Voorts is verzoekster verzocht om aan te geven wat zij heeft gedaan om aan andere woonruimte te komen en wordt haar gevraagd of zij kan aangeven of de huurovereenkomst wordt ontbonden bij sluiting.

5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten zoals onder het kopje “Procesverloop” is aangegeven. Verzoeksters hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeksters een bezwaarschrift hebben ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.

8. Hetgeen onder 7. is overwogen, brengt met zich dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit kader moet de voorzieningenrechter toetsen of verweerder bevoegd is tot sluiting over te gaan én of de sluiting gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

De bevoegdheid tot sluiting

9. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier relevant – in een woning een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hennep is een middel vermeld op lijst II van de Op...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT