Uitspraak Nº ROT 17/4542. Rechtbank Rotterdam, 2018-08-01

ECLIECLI:NL:RBROT:2018:6269
Docket NumberROT 17/4542
Date01 Agosto 2018
Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1

zaaknummer: ROT 17/4542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard, verweerder,

gemachtigde: mr. A.G.M. Ostojić-Hanssen.

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op diverse verzoeken van eiser om informatie, al dan niet op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), en ingebrekestellingen.

Bij besluit van 30 april 2015 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 27 december 2016 (zaaknummer: ROT 15/3638) heeft deze rechtbank eisers beroep tegen het besluit van 30 april 2015 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt.

Eiser heeft verweerder bij brief van 1 juni 2017 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het primaire besluit.

Op 27 juli 2017 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op zijn bezwaar tegen het primaire besluit.

Bij besluit van 6 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.

Bij brief van 4 december 2017 heeft eiser zijn beroep aangevuld met tegen het bestreden besluit gerichte gronden.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft op 17 juni 2018 schriftelijk gereageerd op het verweerschrift en nadere stukken ingediend.

Eiser heeft bij brief gedateerd 24 juni 2018, ingediend op 25 juni 2018, verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden.

Bij brief van 26 juni 2018 heeft de rechtbank eiser bericht dat de behandelend rechter in hetgeen eiser in zijn brief schetst geen aanleiding ziet om op voorhand de behandeling van het beroep aan te houden. Eiser wordt in de gelegenheid gesteld om ter zitting zijn verzoek nader toe te lichten.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2018, gelijktijdig met eisers beroep geregistreerd onder zaaknummer ROT 17/5653. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst als volgt.

In de brief van eiser van 24 juni 2018 heeft hij de rechtbank verzocht om het beroep aan te houden en de goede procesorde bij deze procedure te herstellen zoals in zijn brief aangegeven. De rechtbank merkt op dat uit hetgeen eiser in zijn brief heeft gesteld niet duidelijk is wat hij beoogt te bereiken met een aanhouding van de zaak. Eiser is, hoewel daartoe uitdrukkelijk uitgenodigd, niet ter zitting verschenen om zijn verzoek nader toe te lichten. Gelet op eerdere correspondentie van eiser in deze beroepszaak heeft de rechtbank het verzoek van eiser opgevat als een verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat inhoudt dat de rechtbank bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan kan weigeren. Blijkens de Memorie van Toelichting is de regeling in artikel 8:25 van de Awb bedoeld voor uitzonderlijke gevallen, waarbij het moet gaan om gevallen waarin de rechtbank vindt dat partijen moeten worden beschermd tegen ernstige schade die door het optreden van deze persoon kan worden toegebracht. Hoewel de brief van eiser van 24 juni 2018 hierover niet duidelijk is, heeft de rechtbank eisers verzoek opgevat als te zijn gericht tegen de gemachtigde die namens verweerder ter zitting optreedt in deze procedure.

Ter zitting heeft de rechtbank de gemachtigde van verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek van eiser. De gemachtigde van verweerder heeft verzocht het verzoek af te wijzen.

De rechtbank heeft ter zitting het verzoek om toepassing van artikel 8:25 van de Awb afgewezen omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een persoon, tegen wie ernstige bezwaren bestaan. De rechtbank heeft vervolgens de zaak inhoudelijk behandeld.

2. Ten aanzien van de inhoud overweegt de rechtbank als volgt.

De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit alsnog opnieuw heeft beslist op eisers bezwaar tegen het primaire besluit. Verweerder is dan ook tegemoetgekomen aan eisers beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Om deze reden is het belang van eiser bij een beoordeling van het beroep in zoverre komen te ontvallen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit zal wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.

Alvorens toe te komen aan de vraag of er aanleiding is om te beoordelen of verweerder een dwangsom heeft verbeurd, overweegt de rechtbank het volgende.

3. Eisers beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede betrekking op het alsnog genomen bestreden besluit, nu bij het bestreden besluit niet geheel aan eisers beroep wordt tegemoetgekomen.

4. Onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie (de commissie) heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser geen belanghebbende is bij zijn verzoeken om de intrekking van de machtiging van [naam] , de verwijdering van [naam] als secretaris en het strafontslag van [naam] , zodat geen sprake is van aanvragen in de zin van de Awb. Voor zover het primaire besluit ziet op deze verzoeken, is volgens verweerder geen sprake van een besluit in de zin van de Awb en stond hiertegen geen bezwaar open, zodat eisers bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk is. Voorts acht verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk voor zover dat ziet op zijn verzoek om rectificatie bij de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep, omdat het primaire besluit in zoverre geen besluit is in de zin van de Awb nu geen sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Volgens verweerder is het primaire besluit geen besluit in de zin van de Awb voor zover dat ziet op eisers verzoek om vergoeding van schade die hij zou hebben geleden als gevolg van een aan [naam] verleende machtiging, nu de bevoegdheid om een machtiging te verlenen niet is ontleend aan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT