Uitspraak Nº ROT 21/1745. Rechtbank Rotterdam, 2022-04-15

ECLIECLI:NL:RBROT:2022:3196
Docket NumberROT 21/1745
Date15 Abril 2022
RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 21/1745


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen
[naam eiseres], uit [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

(gemachtigde: mr. M.H.J. van Driel),

en

de burgemeester van Barendrecht, verweerder,

(gemachtigde: mr. P. Klem).

Procesverloop

Met het besluit van 17 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van het bedrijfspand op het adres [adres] (hierna: het bedrijfspand) voor een periode van zes maanden vanaf 23 september 2020.

Met het besluit van 16 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft nadere stukken ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen [naam 1], indirect bestuurder van eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen
1.1.

Eiseres is eigenaar van bedrijfspanden aan de [straatnaam] met nummers [huisnummers] te [plaatsnaam]. Eiseres verhuurde het bedrijfspand op nummer 31 (hierna: het bedrijfspand) sinds 15 september 2013 aan [naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]), een metaalbewerkingsbedrijf.

1.2.

Op 11 mei 2020 heeft de politie, eenheid Den Haag, een bestuurlijke rapportage opgesteld en aan verweerder toegezonden. Uit deze rapportage blijkt onder meer het volgende. Naar aanleiding van een onderzoek naar handel in verdovende middelen via het Dark Web hebben op 22 april 2020 diverse doorzoekingen plaatsgevonden in Nederland, waaronder in het bedrijfspand. De politie heeft daar goederen en chemicaliën die bestemd en kennelijk gebruikt zijn voor het vervaardigen van synthetische drugs en een aanzienlijke hoeveelheid (meer dan 150 kilo) MDMA-tabletten aangetroffen.

1.3.

Eiseres en [naam bedrijf 1] hebben de huurovereenkomst voor het bedrijfspand per 30 juni 2020 beëindigd. [naam bedrijf 1] heeft de sleutel van het bedrijfspand terug ontvangen van de politie, zodat het bedrijfspand per 30 juni 2020 opgeleverd kon worden. Hierop heeft eiseres het bedrijfspand per 1 juli 2020 verhuurd aan [naam bedrijf 2], die eveneens de bedrijfspanden op nummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] huurt van eiseres. De panden op nummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] worden gebruikt als sportschool onder de naam [naam sportschool] (hierna: [naam sportschool]). Het bedrijfspand is na verbouwing en inrichting getrokken bij de andere panden, zodat de drie panden samen een sporthal vormen.

1.4.

Verweerder heeft op 13 augustus 2020 het voornemen aan eiseres kenbaar gemaakt het bedrijfspand voor zes maanden te sluiten. Eiseres heeft op 3 september 2020 een zienswijze ingediend. Hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen.

2. Het bestreden besluit, dat afwijkt van het advies van de commissie bezwaarschriften van 28 januari 2021, en waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt samengevat het volgende in. Gelet op de vondst van een handelshoeveelheid harddrugs in het bedrijfspand was verweerder bevoegd om het pand te sluiten. De sluiting van het bedrijfspand voor zes maanden was noodzakelijk, omdat de interne verbouwing en wisseling van de huurder niet betekende dat de bekendheid van het bedrijfspand als drugspand teniet was gedaan. Het doel van de sluiting was herstel van de openbare orde en een signaal uit te zenden naar de buurt en andere (potentiële) overtreders dat opgetreden wordt tegen de aanwezigheid van zulke grote hoeveelheden harddrugs. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat vanwege de belangen van eiseres van sluiting had moeten worden afgezien.

3. Eiseres betoogt – samengevat – dat de noodzaak tot sluiting van het bedrijfspand voor de duur van zes maanden ontbreekt, omdat het bedrijfspand niet bekend stond als drugspand en geen sprake was van loop naar het bedrijfspand. Al was sprake van loop naar het bedrijfspand, dan is dat teniet gedaan doordat het bedrijfspand deel is gaan uitmaken van [naam sportschool]. Eiseres voert aan dat verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of in dit geval sprake was van bekendheid van het bedrijfspand als drugspand en loop naar het bedrijfspand, terwijl dat wel had gemoeten. Eiseres verwijst in dat kader naar de conclusie van de staatsraden van 7 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1468) en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285 en ECLI:NL:RVS:2022:335). Ook ontbreekt de noodzaak vanwege het tijdsverloop van vijf maanden tussen de constatering en de daadwerkelijk sluiting en was de bekendheid van het bedrijfspand in het criminele circuit al maanden voor het bestreden besluit teniet gedaan. Verweerder had dan ook kunnen volstaan met een minder vergaande maatregel. Ook was er geen sprake van feitelijke handel in drugs vanuit het bedrijfspand en is geen sprake van een kwetsbare locatie.

Verder betoogt eiseres dat de sluiting is strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat zij niet wist en ook niet kon vermoeden dat [naam bedrijf 1] zich met drugs bezig hield of

zich daar in het verleden mee had bezig gehouden en/of eerder in aanraking was geweest

met de politie, dat het bedrijfspand werd gebruikt voor de productie of distributie van

drugs, dat er in het bedrijfspand voorwerpen aanwezig waren, die bestemd waren voor

de productie van drugs, en dat er drugs aanwezig waren. Bovendien heeft eiseres het bedrijfspand regelmatig bezocht en gecontroleerd. Ondanks dat dit reeds in de zienswijze naar voren is gebracht, heeft verweerder nagelaten bewijsstukken hiervan op te vragen. Daarom is sprake van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Uit de uitspraken van de Afdeling van 2 februari 2022 volgt dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht. Daarom kan eiseres in redelijkheid niet worden verweten dat zij het bedrijfspand niet vaker heeft bezocht of zonder toestemming heeft betreden.

Ten slotte verzoekt eiseres verweerder te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van in totaal € 24.850,02, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van voldoening, tot een bedrag van ten hoogste € 25.000,-. Als gevolg van de sluiting van het bedrijfspand is eiseres zes maanden huurpenningen van € 1.541,67 (exclusief btw) per maand misgelopen. Ook heeft eiseres een schadevergoeding aan [naam sportschool] van € 15.600,- (exclusief btw) betaald, die ziet op gevolgschade, zoals gederfde inkomsten.

Beoordelingskader

4.1.

Op grond van artikel 13b van de Opiumwet is verweerder kort gezegd bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een lokaal harddrugs wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

4.2.

Bij toepassing van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet maakt verweerder gebruik van de beleidsregels zoals opgenomen in de Beleidsregel Damocles gemeente Barendrecht (hierna: Beleidsregel). Volgens de handhavingsmatrix van artikel 9 van de Beleidsregel wordt bij een eerste constatering een bedrijfspand voor de duur van zes maanden gesloten indien sprake is van productie en/of aanwezigheid van harddrugs. In de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1362, heeft de Afdeling dergelijk beleid niet onredelijk geacht.

Zoals volgt uit deze uitspraak is weliswaar in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs kan in ieder geval als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt. In beginsel zal bij een handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak om tot sluiting over te gaan dan ook groter zijn dan bij softdrugs (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2388).

4.3.

Op 7 juli 2021 hebben staatsraden advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven en mr. P.J. Wattel een conclusie genomen over de vraag met welke intensiteit de bestuursrechter bestuurlijke maatregelen moet toetsen en wat daarbij de betekenis is van het evenredigheidsbeginsel (ECLI:NL:RVS:2021:1468).

4.4.

In de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285), onder 7.10, heeft de Afdeling aan de hand van de conclusie overwogen dat als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, de bestuursrechter de belangenafweging die ten grondslag ligt aan besluiten zal toetsen aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT