Uitspraak Nº SGR 18/8391, 19/5017, 19/7270, 19/7271. Rechtbank Den Haag, 2022-06-24

ECLIECLI:NL:RBDHA:2022:6118
Docket NumberSGR 18/8391, 19/5017, 19/7270, 19/7271
Date24 Junio 2022
CourtRechtbank Den Haag (Neederland)
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 18/8391, 19/5017, 19/7270 en 19/7271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaken tussen [eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. V. Kortenbach)

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Procesverloop

Inzake SGR 18/8391

Bij besluit van 27 juni 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eisers de last opgelegd om binnen zeven weken het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het pand aan de [adres] [huisnummer 4] in [plaats] (het pand) ten behoeve van prostitutie en logies te beëindigen en beëindigd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van maximaal € 5.000,-.

Bij besluit van 30 november 2018 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.

Inzake SGR 19/5017

Bij besluit van 15 januari 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eisers de last opgelegd om vóór 6 februari 2019 het gebruik van het pand in strijd met het bestemmingsplan en de Huisvestingswet te beëindigen en beëindigd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van in totaal € 10.000,- (€ 5.000,- wegens de overtreding van de Huisvestingswet en € 5.000,- wegens het met het bestemmingsplan strijdige gebruik).

Bij besluit van 17 juni 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.

Inzake SGR 19/7270

Bij besluit van 6 augustus 2019 (het invorderingsbesluit I) heeft verweerder € 2.500,- van eisers ingevorderd omdat niet volledig aan de last uit het primaire besluit I is voldaan.

Inzake SGR 19/7271


Bij besluit van 27 september 2019 (het invorderingsbesluit II) heeft verweerder € 10.000,- van eisers ingevorderd omdat niet aan de last uit het primaire besluit II is voldaan.

In alle beroepen

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

De rechtbank heeft de beroepen op 31 maart 2022 gevoegd op zitting behandeld. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen
1.1

Eisers zijn eigenaar van het pand. Een inspecteur van de Haagse Pandbrigade heeft het pand op 23 april 2018 gecontroleerd. De inspecteur heeft vastgesteld dat het pand werd gehuurd door drie vrouwen. Hij heeft aan de hand van een aantal nader beschreven feitelijke bevindingen geconcludeerd dat het pand werd gebruikt voor logies en dat hierin prostitutie plaatsvond. Bij het primaire besluit I heeft verweerder aan eisers een last onder dwangsom opgelegd wegens met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het pand ten behoeve van prostitutie en logies.

1.2

Bij een volgende controle op 20 augustus 2018 is vastgesteld dat in de hal na binnenkomst een bordje van BizStay hing met een aantal regels voor het verblijf. Verder is door de inspecteurs geconstateerd dat twee dames uit Duitsland het pand voor een week huurden. Bij het primaire besluit II heeft verweerder aan eisers een last onder dwangsom opgelegd wegens onvergunde woningonttrekking en met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het pand.

1.3

Bij het invorderingsbesluit I heeft verweerder € 2.500,- van eisers ingevorderd. In dit besluit is vermeld dat een bedrag van € 2.500,- wordt ingevorderd omdat de prostitutie in het pand wel is beëindigd maar de overtreding met betrekking tot logies niet.

1.4.

Bij het invorderingsbesluit II heeft verweerder € 10.000,- van eisers ingevorderd omdat niet aan de last uit het primaire besluit II is voldaan.

2. De primaire besluiten I en II zijn in bezwaar gehandhaafd met de bestreden besluiten I en II.

3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

Inzake het bestreden besluit I (SGR 18/8391)

Is er sprake van strijd met het bestemmingsplan?

3.1

In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of eisers in strijd met het bestemmingsplan hebben gehandeld. Daarbij zal eerst worden bezien of het gebruik van het pand voor zogenoemd short stay-gebruik strijd met het bestemmingsplan oplevert. Daarna zal de rechtbank beoordelen of het gebruik van het pand voor prostitutiedoeleinden in strijd was met het bestemmingsplan.

3.2

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Bezuidenhout-Noord” (het bestemmingsplan). Ingevolge het bestemmingsplan rust op het pand de bestemming ‘Wonen’. Anders dan eisers stellen volgt uit de bijlage bij het bestemmingsplan niet dat op de verdieping van dit pand ook de bestemming ‘Kantoor’ rust. De verdere voor de beoordeling van deze zaak relevante wetten en regels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak die hiervan deel uitmaakt.

4.1

Vaststaat dat eisers het pand sinds 19 september 2016 hebben verhuurd aan BizStay B.V. en dat deze onderneming de woonruimten in het pand voor kortere perioden verhuurt. Deze verhuur vindt onder meer plaats aan buitenlandse werknemers van grote bedrijven die voor kortere tijd in Den Haag verblijven of die tijdelijk woonruimte nodig hebben in afwachting van het beschikbaar komen van hun definitieve woning. Tussen partijen is niet in geschil dat het pand daarmee wordt gebruikt voor short stay. Het geschil tussen partijen gaat over de vraag of het gebruik voor short stay in strijd is met de bestemming ‘Wonen’.

4.2

Eisers voeren aan dat short stay onder de bestemming ‘Wonen’ valt en dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de duur van het verblijf niet doorslaggevend is voor de vraag of een verblijf voldoende duurzaam is om dit aan te merken als ‘Wonen’. Verweerder bestrijdt het standpunt van eisers.

4.3

De rechtbank stelt vast dat het begrip ‘Wonen’ in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat in een dergelijk geval bij de interpretatie van dat begrip aansluiting dient te worden gezocht bij het normale spraakgebruik. Daaruit volgt dat ‘wonen’ een zekere duurzaamheid vereist.1 De vraag ligt voor of die duurzaamheid in dit geval kan worden aangenomen.

4.4

Uit het inspectierapport van 23 april 2018 dat ten grondslag ligt aan het primaire besluit I blijkt dat drie personen staan ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) op het adres van het pand. Bij de controle op diezelfde datum hebben de inspecteurs drie personen in het pand aangetroffen. Dit waren niet dezelfde personen als die ingeschreven staan in de Brp op het adres van het pand. De aangetroffen personen hebben in het Portugees en in het Engels verklaard dat zij enkele dagen, dan wel een week in het pand verbleven. Zij hadden hun verblijf via Booking.com geregeld en betaalden hiervoor per dag/nacht.

4.5

De rechtbank overweegt dat eisers op zichzelf terecht aanvoeren dat uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de enkele duur van het verblijf niet van doorslaggevende betekenis is om te bepalen of in een pand wordt gewoond.2 Van belang zijn ook de andere omstandigheden van het geval, waaronder hier het feit dat de huurders per dag/nacht betaalden, dat zij niet op het adres van het pand in de Brp stonden ingeschreven en dat uit hun verklaringen blijkt dat zij niet de bedoeling hadden om zich voor langere tijd in Nederland te vestigen. Gelet op de korte duur van het verblijf en de overige omstandigheden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het gebruik van het pand ten tijde van de controle niet voldoende duurzaam was om te kunnen worden aangemerkt als ‘Wonen’.

4.6

Hieruit volgt dat eisers het pand hebben laten gebruiken in strijd met de artikelen 1, 10 en 13 van het bestemmingsplan in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Verweerder was bevoegd om hiertegen handhavend op te treden.

5.1

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Dat is alleen anders wanneer concreet zicht op legalisatie bestaat of er sprake is van andere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid tot handhaving heeft kunnen overgaan.3

5.2

De rechtbank overweegt dat gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van een concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Zo was er ten tijde van belang geen sprake van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik van het pand.

6.1

Op de zitting heeft Van Baarle verklaard dat hij in 2016 contact heeft gehad met verweerder over het pand. In het overleg destijds met verweerder heeft Van Baarle naar zijn zeggen gemeld dat hij het pand zou gebruiken voor verhuur aan buitenlanders die (tijdelijk) in Nederland werken. Verweerder zou toen hebben bevestigd dat er geen aparte bestemming voor short stay bestaat en dat dit gebruik niet onder de bestemming ‘Logies’ valt, maar onder de bestemming ‘Wonen’. Desgevraagd hebben eisers niet concreet gemaakt of, en zo ja welke, toezeggingen precies door verweerder zijn gedaan. In aanvulling heeft Van Baarle ter zitting aangevoerd dat hij ook overleg heeft gehad met verschillende makelaars, juristen en een hoogleraar. Zij gaven volgens hem allen aan dat short stay valt onder de bestemming ‘Wonen’. Gelet op deze omstandigheden vinden eisers dat zij erop mochten vertrouwen dat het gebruik short stay onder de bestemming ‘Wonen’ valt.

6.2

Verweerder bevestigt ter zitting dat in 2016 nog geen beleid bestond voor short stay-activiteiten. Verweerder weerlegt de stelling van eisers met de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT