Wet van 2 juli 1998, houdende privatisering Fonds Voorheffing Pensioenverzekering (Wet privatisering FVP)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Jaargang 1998

457

Wet van 2 juli 1998, houdende privatisering Fonds Voorheffing Pensioenverzekering (Wet privatisering FVP)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering te privatiseren en in verband hiermee de Wet van 13 december 1972 tot bevriezing van het kinderbijslagbedrag voor het eerste kind, alsmede oprichting van het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering, in te trekken en enige aanvullende voorzieningen te treffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1 Definities

In deze wet wordt verstaan onder: a. Onze Minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; b. FVP-wet: de Wet van 13 december 1972 tot bevriezing van het kinderbijslagbedrag voor het eerste kind, alsmede oprichting van het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering; c. fonds: het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering, bedoeld in de FVP-wet; d. Verzekeringskamer: de Verzekeringskamer, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993; e. Landelijk instituut sociale verzekeringen: het Landelijk instituut sociale verzekeringen, bedoeld in hoofdstuk 4 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997; f. uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997; g. pensioenuitvoerder: een bedrijfspensioenfonds, respectievelijk een ondernemingspensioenfonds als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, respectievelijk onderdeel c, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, of een verzekeraar als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdeel B, van die wet; h. werknemer: de persoon die op grond van hoofdstuk I, paragraaf 2, van de Werkloosheidswet wordt aangemerkt als werknemer; i. aanwijzing van de stichting: de aanwijzing van een stichting door Onze Minister, bedoeld in artikel 2, eerste lid; j. stichting: de aangewezen stichting, bedoeld in artikel 2;

Staatsblad 1998 457 1

k. doelstelling: de doelstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 2 Aanwijzing van een stichting
  1. Onze Minister wijst een stichting aan die uitsluitend als doelstellingen heeft door aanwending van haar middelen te voorzien in aanvullende pensioenvoorzieningen ten behoeve van werknemers of hun nagelaten betrekkingen en het op verzoek van de Sociaal-Economische Raad kunnen voorzien in bijdragen ter financiering van onderzoeken inzake aanvullende pensioenen. 2. De middelen, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, alsmede uit de door beleggingen van middelen verkregen resultaten. 3. De aan te wijzen stichting voldoet ten minste aan de volgende voorwaarden: a. het bestuur van de stichting is in gelijke verhouding samengesteld uit in de Sociaal Economische Raad vertegenwoordigde gezamenlijke centrale werkgeversorganisaties en gezamenlijke werknemersorganisaties; b. de stichting wordt in staat geacht de doelstelling naar behoren uit te voeren. 4. De stichting belegt haar middelen op een solide wijze, rekening houdend met de aard en de looptijd van haar verplichtingen. De stichting gaat geen verplichtingen aan voorzover daaraan niet uit haar middelen kan...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT